ECLI:NL:RBZWB:2022:6246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
C/02/391122 HA ZA 21-618
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagenaffaire en de verdeling van compensatie op basis van het Haviltexcriterium

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdeling van een compensatie van € 30.000,= tussen een vrouw en een man centraal, die beide slachtoffers zijn van de toeslagenaffaire. De vrouw vorderde dat de man dit bedrag aan haar zou betalen, omdat hij deze onbekende bate niet tijdig had gemeld. De man verweerde zich door te stellen dat hij op grond van het echtscheidingsconvenant, specifiek artikel 5.5, niet verplicht was om het bedrag te delen. De rechtbank beoordeelde de zaak aan de hand van het Haviltexcriterium, dat vereist dat de uitleg van een overeenkomst niet alleen op taalkundige gronden kan worden gedaan, maar ook op basis van de redelijkheid en billijkheid van de omstandigheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/391122 / HA ZA 21-618
Vonnis van 18 mei 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout Nb,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.A. Grosfeld te Oosterhout Nb.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 26 januari 2022 en alle daarin vermelde stukken.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 22 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
- Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd.
- Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen
1. [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
2. [minderjarige2] , geboren op [geboortedatum2] 2010 te [geboorteplaats] .
- Bij beschikking van deze rechtbank van 29 maart 2019 is de echtscheiding tussen
partijen uitgesproken;
- Deze beschikking is op 16 mei 2019 ingeschreven in de regsisters van de
burgerlijke stand.
- Aan die beschikking is gehecht het door partijen op 22 maart 2019 ondertekende
echtscheidingsconvenant. Daarin is opgenomen, voor zover hier relevant,
“(…)Nagekomen baten en/of lasten
4.1
De man en de vrouw verklaren dat behoudens de in dit artikel vermelde
vermogensbestanddelen aan hen geen overige tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen bekend zijn.
Onbekende baten zullen terstond na het bekend worden aan de ander worden gemeld ter nadere verdeling, zulks op straffe van de sanctie die de
wet stelt in artikel 3:194 lid 2 BW op verzwijging, zoekmaken of
verborgen houden van gemeenschapsgoederen, zijnde dat zijn/haar aandeel in dat goed aan de ander wordt verbeurd.(…)
5.5
De man en de vrouw zullen eventuele toeslagbeschikkingen (zorgtoeslag,
huurtoeslag, kindgebonden budget en/of kinderopvangtoeslag) die
betrekking hebben op de periode tot datum ondertekening convenant alsmede de periode erna voor hun eigen rekening nemen of voor hun zelf behouden. Er zal geen verrekening plaatsvinden van eventueel ontvangen
of terug te betalen toeslagen. (…)”
- Partijen zijn slachtoffers van de zogenoemde ‘toeslagenaffaire’.
- De man gold ten tijde van het huwelijk als aanvrager van de kinderopvangtoeslag
en de vrouw als toeslagenpartner.
- Op 3 juni 2021 heeft de man een beschikking ontvangen van de Belastingdienst
waaruit blijkt dat hij een vergoeding ontvangt ter hoogte van € 30.000,= voor de
situatie met zijn kinderopvangtoeslag en dat zijn situatie nog verder herbeoordeeld gaat worden om te bekijken of hij nog een aanvulling krijgt op dit bedrag.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert de man bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen;
I.
primair:tot betaling van een bedrag van € 30.000,= aan de vrouw nu de man de onbekende bate niet terstond heeft gemeld bij de vrouw en volhardt in de opvatting dat hij deze niet met haar zou hoeven delen, waardoor hij de vergoeding volledig verbeurt aan de vrouw;
II.
subsidiair:namelijk indien de vordering onder I wordt afgewezen; tot betaling van een bedrag van € 15.000,= aan de vrouw, zijnde de helft van de door de man genoten compensatie;
III. tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag dat wordt toegewezen aan de vrouw, vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. tot betaling van de kosten van deze procedure, daaronder de kosten advocaat.
3.2.
De man voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De man heeft de door hem ontvangen bate ter hoogte van € 30.000,= niet direct bij haar gemeld zodat hij deze ingevolge het bepaalde in artikel 4.10 van het convenant aan haar heeft verbeurd.
Zij betwist dat de man een geslaagd beroep op artikel 5.5 van het convenant kan doen. De ontvangen gelden zijn immers een compensatie en geen te betalen of te ontvangen toeslag. Voor zover artikel 5.5 moet worden gelezen zoals de man voor ogen staat heeft het convenant niet voorzien in de uitkomst van de toeslagenaffaire zodat er sprake is van een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW. Daaruit volgt dat zij niet aan artikel 5.5 kan worden gehouden. Verder was de man gelet op door hem gestuurde app- berichten van mening dat partijen samen slachtoffer waren. In de lijn van die berichten ligt verdeling van de compensatie voor de hand.
Verder stelt de vrouw dat het er niet toe doet wie de aanvrager van de toeslagen was. De aan de Belastingdienst terugbetaalde toeslagen waren immers gemeenschapsschulden. De overheid heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat het aan de (ex)-toeslagenpartners is om afspraken te maken over onderlinge verdeling van de compensatie. Tot slot voert de vrouw aan dat indien zij in de toekomst een compensatie krijgt, ook zij gehouden is om deze te delen met de man.
4.2.
De man voert verweer. Volgens hem is hij op grond van artikel 5.5 van het convenant niet gehouden om het ontvangen bedrag te delen. Het gaat hier namelijk om een beschikking kinderopvangtoeslag die ingevolge artikel 5.5 alleen aan hem toekomt. Dat is juist expliciet opgenomen omdat de vrouw twijfelde aan de juistheid van de handelswijze van de man met betrekking tot de aanvraag van de kinderopvangtoeslag. Zij wilde in de toekomst niets meer te maken hebben met door het handelen van de man ontstane problemen. Partijen hebben dus bewust toekomstige beschikkingen van de belastingdienst buiten de verdeling/verrekening willen houden. Het beroep van de vrouw op onvoorziene omstandigheden gaat dan ook niet op. Verder is er volgens hem geen sprake van een opzettelijk verzwegen goed in de zin van 3:194 lid 2 BW omdat het recht op uitbetaling van het bedrag nog niet bestond op de peildatum. De man betwist verder dat er sprake is van een gemeenschapsgoed dat voor verdeling in aanmerking komt. Ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap bestond het recht op betaling immers nog niet. Tot slot stelt de man dat de Belastingdienst een regeling in de maak heeft voor ex-partners en kinderen van ouders in de toeslagenaffaire zodat de vrouw met een eigen recht op uitbetaling van een bedrag zal worden gecompenseerd.
4.3.
Het meest verstekkende verweer van de man is zijn beroep op artikel 5.5 van het convenant op grond waarvan hij stelt dat hij het door hem ontvangen bedrag niet hoeft te delen met de vrouw. Dit (bevrijdende) verweer, zal als eerste door de rechtbank worden beoordeeld.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 5.5 uit het convenant
Conform vaste jurisprudentie moet een convenant worden uitgelegd aan de hand van het Haviltex-criterium (vgl. HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1974). Uitgangspunt is dat bij de uitleg van een overeenkomst dat wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van het betreffende contract mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.5.
Op grond van de letterlijke tekst van artikel 5.5 van het convenant heeft de vrouw geen vordering op de man indien en voor zover de door de man als productie 7 overgelegde brief van de Belastingdienst dient te worden gezien als een toeslagenbeschikking in de zin van artikel 5.5. In zoverre zijn de bewoordingen van het artikel ondubbelzinnig en niet voor andere uitleg vatbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beschikking een toeslagenbeschikking. Uit de beschikking volgt immers dat er een herbeoordeling heeft plaatsgevonden van eerdere beschikkingen en dat het uitbetaalde bedrag expliciet ziet op de kinderopvangtoeslag die partijen ten tijde van de huwelijkse periode hebben ontvangen maar die, zoals algemeen bekend, ten onrechte moest worden terugbetaald. In die zin betreft het nabetaalde kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat de man de € 30.000,= op grond van de bewoordingen van artikel 5.5 mag behouden.
Vervolgens ligt de vraag voor of de vrouw in de gegeven omstandigheden en verklaringen en gedragingen over en weer aan artikel 5.5 redelijkerwijs de bedoeling mocht toekennen zoals zij voorstaat namelijk dat zij zou meedelen in de uitgekeerde € 30.000,=.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de man als productie 6 overgelegde mailwisseling tussen de (vader van de) vrouw en de toenmalige mediator over het opgestelde convenant blijkt dat de vrouw ten tijde van het opstellen van het convenant in de veronderstelling was dat de man fraudeur was en zodoende niet langer betrokken wilde zijn bij de financiële zaken van de man. Verder blijkt daaruit dat de vrouw akkoord is met de concepttekst, het zo snel mogelijk wilde afhandelen en dat er geen behoefte was aan nieuwe onderhandelingen. Onder deze omstandigheden dient artikel 5.5 zo te worden begrepen dat partijen met de opname van dat artikel welbewust en zonder voorbehoud hebben bedoeld om over en weer af te zien van onderlinge verrekening van in ieder geval na het ondertekenen van het convenant ontstane fiscale naheffingen en nabetalingen, juist om een beroep op onvoorziene omstandigheden uit te sluiten. Het beroep van de vrouw op artikel 6:258 BW slaagt dan ook niet. Andersluidende partijbedoelingen zijn niet gesteld en deze zijn ook niet gebleken. Verder zijn geen dusdanige bijzondere omstandigheden aangevoerd die op grond van de redelijkheid en billijkheid tot een andere uitleg van artikel 5.5. zouden kunnen leiden.
4.6.
Dit alles in onderlinge samenhang bezien, moet het convenant zo worden uitgelegd dat het bedrag van € 30.000,= toekomt aan de man zonder nadere verrekening van enig bedrag met de vrouw. Nu de man de € 30.000,= niet hoeft te delen met de vrouw is van verzwijging geen sprake en faalt haar beroep op artikel 4.10 van het convenant. Dit betekent dat haar vorderingen worden afgewezen.
4.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de kosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst de vorderingen van de vrouw af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Meyboom en in aanwezigheid van mr. van der Plas, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.