ECLI:NL:RBZWB:2022:6282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
C/02/401520 / KG ZA 22-448
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verkoop van de voormalige echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een verkapt executiegeschil betreffende de tenuitvoerlegging van een in hoger beroep bekrachtigde beslissing die de man verplicht om mee te werken aan de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning aan een derde. De vrouw, eiseres, heeft de man, gedaagde, meerdere keren verzocht om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop, maar de man heeft hieraan geen gehoor gegeven. De vrouw heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, aangezien de woning op korte termijn moet worden verkocht vanwege de huidige veranderingen op de woningmarkt.

De rechtbank heeft eerder in een vonnis van 21 januari 2015 bepaald dat de woning moet worden verkocht en dat de man moet meewerken aan deze verkoop. Dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd door het Hof Den Bosch op 26 november 2019. De man heeft echter in deze procedure aangevoerd dat hij niet in staat is om de toedeling van de woning te financieren en dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid door de verkoop door te zetten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw geen misbruik maakt van haar bevoegdheid en dat de man zijn medewerking moet verlenen aan de verkoop van de woning.

De voorzieningenrechter heeft de man bevolen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, en heeft bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring van de man indien hij weigert mee te werken. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/401520 / KG ZA 22-448
Vonnis in kort geding van 28 oktober 2022
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.A. Remport Urban te Linne,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 5 oktober 2022 met als bijlage 1 productie;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 10;
  • de mondelinge behandeling op 13 oktober 2022.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de advocaat van de man.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het vonnis nader op vandaag bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] gehuwd in gemeenschap van goederen. Het huwelijk van partijen is op [datum beëindiging huwelijk] beëindigd door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 juli 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort de voormalige echtelijke woning aan [de straatnaam] te [woonplaats] . De woning staat op naam van de man.
2.3.
Op de woning rust een hypothecaire geldlening ondergebracht bij [bank 1] en een hypothecaire geldlening bij [bank 2] . Voor de geldlening bij [bank 1] zijn beide partijen hoofdelijk aansprakelijk. Aan de hypothecaire geldleningen zijn een beleggingsrekening en een kapitaalverzekering gekoppeld.
2.4.
Bij vonnis van 21 januari 2015 heeft de rechtbank de verdeling vastgesteld van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. In dit vonnis is ten aanzien van de voormalige echtelijke woning – voor zover voor deze procedure van belang – overwogen:
4.3.3.
De rechtbank zal bepalen dat de woning moet worden verkocht. De hypotheken bij [bank 1] en [bank 2] zullen met de verkoopopbrengst en het opgebouwde vermogen in de kapitaalverzekering en beleggingsrekening zoveel mogelijk moeten worden afgelost. Voor zover er een restantschuld resteert, dienen beide partijen – in hun onderlinge verhouding – deze ieder voor de helft af te lossen (een eventueel positief saldo komt ieder der partijen voor de helft toe). De vrouw kan niet worden verplicht met de man in een onverdeelde boedel te blijven. Bij toedeling van de woning aan de man, zoals de man wenst, zal de vrouw echter niet uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid worden ontslagen. Van haar kan niet in redelijkheid worden verlangd hoofdelijk aansprakelijk te blijven voor schulden, waarvoor hypotheek is verstrekt op een zaak die niet – deels – haar eigendom is en waarop zij geen invloed kan uitoefenen waar het gaat om waardebehoud. Verkoop is dan ook de enige mogelijkheid. Dat de man bereid is de onderwaarde van de woning voor zijn rekening te nemen, als de vrouw bovengenoemde lening bij [bank 3] geheel aflost, maakt dit niet anders. Zelfs al zou de vrouw daartoe bereid zijn, wat zij niet is, dan regelt die afspraak slechts de onderlinge verhouding tussen partijen. Beide partijen blijven hoofdelijk aansprakelijk voor aflossing van de lening bij [bank 3] , de BKR registratie blijft tot het moment van gehele aflossing in stand en de vrouw zal hoofdelijk aansprakelijk blijven voor de hypothecaire geldleningen. De vordering van de vrouw een makelaar aan te wijzen wordt afgewezen. Hiervoor bestaat geen grondslag.”
2.5.
De rechtbank heeft vervolgens in de beslissing, uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaald dat de echtelijke woning staande en gelegen te [woonplaats] aan [de straatnaam] wordt verkocht en geleverd aan een derde, dat met de verkoopopbrengst, vermeerderd met de kapitaalverzekering bij [bank 4] en de beleggingsverzekering(en) bij [bank 1] de hypothecaire schulden bij [bank 2] en [bank 1] worden afgelost, dat een eventueel positief saldo tussen partijen bij helfte wordt verdeeld en dat een mogelijk negatief saldo door ieder der partijen voor de helft wordt afgelost als eigen schuld onder vrijwaring van de ander;
- de man veroordeeld tot medewerking aan de verkoop en levering van de echtelijke woning.
2.6.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 januari 2015. Bij tussenarrest van 22 januari 2019 heeft het Hof Den Bosch ten aanzien van de echtelijke woning het volgende overwogen:
Toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de man, zoals de man wenst, vereist dat hij de hypothecaire geldlening die aan de woning is gekoppeld kan overnemen zodat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die hypothecaire geldlening wordt ontslagen. De bank is niet bereid gebleken de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan in verband met de BKR-registratie wegens de schuld bij [bank 3] . Vast staat dan ook dat de man de toedeling van de woning aan hem niet kan financieren. Nu de vrouw de woning niet wil of kan overnemen dient de woning in beginsel aan derden te worden verkocht.
De man heeft aangevoerd dat, bij afweging van alle belangen, hij ten onrechte is veroordeeld om mee te werken aan verkoop van de woning. De vordering tot verdeling dient volgens de man te worden uitgesloten c.q. uitgesteld tot de schuld bij [bank 3] is voldaan.
Ingevolge art. 3:178 lid 3 BW kan de rechter, indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren een vordering tot verdeling uitsluiten.
Tegenover de belangen van de man – die heeft aangevoerd dat hij al zeer lang in de woning woont, de lasten volledig betaalt, bij verkoop van de woning in een schrijnende situatie komt te verkeren en welke verkoop tot een grote restschuld voor partijen zal leiden – staan de belangen van de vrouw – die heeft aangevoerd dat zij niet gedwongen kan worden om in een onverdeelde maar ontbonden huwelijksgemeenschap te blijven en dat zij hoofdelijk aansprakelijk blijft voor schulden waarvoor hypotheek is verstrekt op een zaak die niet (volledig) haar eigendom is en waarop zij geen invloed kan uitoefenen waar het gaat om waarde behoud.
De belangen van de man zijn naar het oordeel van het hof niet aanmerkelijk groter dan de belangen van de vrouw die door de verdeling worden gediend. Dat de man in de echtelijke woning goedkoper kan wonen en dat partijen bij verkoop met een grote restschuld achterblijven wordt door de vrouw betwist en heeft de man onvoldoende nader onderbouwd. Die omstandigheden zijn dan ook niet komen vast te staan. Gelet daarop en de door de vrouw aangevoerde belangen is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten van art. 3:178 lid 3 BW.
2.7.
Bij eindarrest van het hof van 26 november 2019 is het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de echtelijke woning bekrachtigd.
2.8.
De vrouw heeft in maart 2021 in kort geding gevorderd de man te bevelen zijn medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning. De zaak is na de mondelinge behandeling op verzoek van partijen diverse malen aangehouden. Omdat voor afloop van de laatste aanhoudingstermijn van partijen niets werd vernomen, heeft de voorzieningenrechter op 6 januari 2022 vonnis gewezen. Daarbij is de vordering van de vrouw afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang.
2.9.
De man bewoont nog altijd de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft de man verschillende malen verzocht mee te werken aan verkoop, maar de man heeft hier geen gehoor aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man beveelt zijn medewerking te verlenen aan verkoop van de woning door verkopend makelaar [naam makelaar] te [plaatsnaam] en aan levering van de woning ten overstaan van de in [plaatsnaam] gevestigde [naam notaris] , dit alles op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 100.000,00, en als de man hieraan niet voldoet, aan dit vonnis dezelfde rechtskracht toe te kennen als een in wettige vorm opgemaakte akte waarbij deze opdracht aan de makelaar wordt verstrekt, alsmede volmacht aan de notaris om de levering van de woning aan een derde te kunnen realiseren;
II. de man expliciet te bevelen om alle (o.a. praktische en administratieve) aanwijzingen van verkopend makelaar [naam makelaar] onverkort en onverwijld op te volgen welke verband houden met alle fases van de makelaarsopdracht, inclusief het verlenen van toegang van de woning aan de makelaar middels het afgeven van een goed werkende sleutel aan de makelaar en het meewerken aan het effectief laten verlopen van bezichtigingen door potentiële kopers alsmede het meewerken aan het verkoopklaar maken van de woning zoals opruimen en schoonmaken van de woning volgens advies van de makelaar;
III. de man te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De man voert verweer en vraagt de vordering af te wijzen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man zijn medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan een derde weigert. Zij stelt dat zij de man diverse malen heeft gevraagd mee te werken aan het verkooptraject van de woning door [naam makelaar] te [plaatsnaam] en ook dat de makelaar contact met de man heeft gelegd om een afspraak te maken voor het maken van foto’s. De man weigert echter iedere medewerking aan wat dan ook te verlenen. De makelaar heeft gezegd op deze manier niet met de verkoopopdracht te kunnen beginnen. Dit terwijl de veranderingen op de woningmarkt (afkoeling en rentestijging) maken dat de woning nu op korte termijn moet worden verkocht. De vrouw stelt dat zij daarom een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
4.2.
De man vraagt de gevraagde voorziening wegens het ontbreken van een spoedeisend belang af te wijzen. Volgens de man is de vordering van de vrouw dezelfde als die zij eerder instelde in het kort geding waarin de voorzieningenrechter op 6 januari 2022 uitspraak heeft gedaan. De vordering is toen afgewezen omdat een spoedeisend belang ontbrak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorziening. Zoals uit de hiervoor genoemde feiten blijkt heeft de rechtbank al op 21 januari 2015 beslist dat de man moet meewerken aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. Die beslissing is op 26 november 2019 in hoger beroep bekrachtigd. Alleen al het feit dat de vrouw over een in hoger beroep bekrachtigde executoriale titel beschikt en de man weigert aan de tenuitvoerlegging daarvan zijn medewerking te verlenen, maakt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. De vergelijking die de man maakt met het eerder tussen partijen gewezen kort gedingvonnis klopt niet. Uit dat vonnis blijkt dat de voorzieningenrechter een spoedeisend belang - om de hiervoor genoemde reden - in beginsel wel aanwezig achtte, maar dat hij vanwege het bijzondere verloop van de procedure na de mondelinge behandeling op 21 april 2021 niets anders kon dan concluderen dat van een spoedeisend belang aan de zijde van de vrouw op het moment van zijn uitspraak toch geen sprake is. Een procesverloop als toen is nu echter niet aan de orde.
De vrouw kan dan ook in haar vordering worden ontvangen.
4.4.
Zoals hiervoor al is overwogen beschikt de vrouw over een onherroepelijke executoriale titel. Uit wat de vrouw ter onderbouwing van haar vordering heeft aangevoerd begrijpt de voorzieningenrechter dat de man niet bereid is aan een verkooptraject mee te werken en dat het haar (en de makelaar) aan concrete (dwang)middelen ontbreekt om de beslissing feitelijk ten uitvoer te kunnen leggen. Met haar vordering beoogt zij - en daar heeft zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook belang bij - de medewerking van de man aan de verkoop en levering van de woning te bewerkstelligen.
4.5.
De man heeft tegen de vordering van de vrouw verweer gevoerd. De man doet daarbij, zo begrijpt de voorzieningenrechter, onder meer een beroep op artikel 3:178 lid 3 BW, artikel 3:194 lid 2 BW en artikel 1:164 BW. Daarnaast stelt hij dat de vrouw misbruik maakt van bevoegdheid (3:13 BW) door de verkoop van de woning nu door te zetten.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag in welk kader hij het geschil tussen partijen moet plaatsen. Duidelijk is dat de man met zijn verweer probeert te voorkomen dat de beslissing dat de woning aan een derde dient te worden verkocht en geleverd tegen hem ten uitvoer wordt gelegd. Gelet op deze insteek en de daarvoor aangevoerde argumenten is de voorzieningenrechter van oordeel dat materieel sprake is van een executiegeschil. De voorzieningenrechter zal hieronder eerst het toetsingskader voor schorsing van executie weergeven en vervolgens in dat kader het verweer van de man beoordelen.
4.7.
Omdat tegen de uitspraak geen rechtsmiddel meer openstaat is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd – het meewerken door de man aan de verkoop en levering van de woning aan een derde – definitief. Uitgangspunt is dan dat de uitgesproken veroordeling ten uitvoer kan worden gelegd en dat slechts grond voor schorsing van de tenuitvoerlegging bestaat ingeval van – kort gezegd – misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW).
De voorzieningenrechter kan tot het oordeel komen dat er sprake is van misbruik van recht in het geval dat:
- het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust;
- er zich na het vonnis of arrest feiten voordoen of aan het licht komen op grond waarvan de geëxecuteerde in een noodtoestand zal komen te verkeren (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 (Ritzen/Hoekstra);
- er andere – na het vonnis of arrest opgekomen - feiten of omstandigheden zijn die maken dat in dit geval de executie van het vonnis geschorst moet worden (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (Zeester).
4.8.
De man heeft niet gesteld dat sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het vonnis of arrest. Evenmin heeft hij zich beroepen op een noodtoestand aan zijn zijde.
4.9.
De vraag ligt dan voor of er sprake is van nieuwe - na het vonnis of arrest opgekomen - feiten en/of omstandigheden die maken dat in dit geval de beslissing dat de woning aan een derde dient te worden verkocht en geleverd niet tegen de man ten uitvoer kan worden gelegd.
4.10.
Aan het beroep van de man op de hiervoor in r.o. 4.5 genoemde wetsartikelen gaat de voorzieningenrechter voorbij. De man heeft zijn op die wetsartikelen gebaseerde argumenten en weren al eerder aangevoerd en het hof heeft deze, zo blijkt uit het arrest van 22 januari 2019, ook meegewogen in zijn beslissing. Deze argumenten en weren kunnen daarom niet gelden als ná het vonnis of arrest voorgevallen of aan het licht gekomen feiten of omstandigheden.
4.11.
Ook de stelling van de man dat de woning weinig of geen waarde heeft waardoor de verkoop daarvan tot een grote restschuld voor partijen zal leiden, is niet een na het vonnis of arrest voorgevallen of aan het licht gekomen feit. Deze stelling is in hoger beroep bij het hof ook aangevoerd en het hof heeft daarover beslist. Overigens heeft de man – net als in hoger beroep – ook nu zijn stelling met betrekking tot de gestelde onderwaarde niet met verifieerbare stukken onderbouwd. De man heeft enkel een uitdraai van een webpagina overgelegd waaruit zou blijken dat de woning hooguit € 145.000,-- zal kunnen opbrengen. Niet zichtbaar is op basis van welke feitelijke gegevens deze waardebepaling is uitgevoerd; zij kan dan ook niet gelden als onderbouwing van de stelling van de man dat sprake is van een aanzienlijke onderwaarde.
4.12.
De man heeft tot slot nog een beroep gedaan op het feit dat hij samen met zijn advocaat druk doende is om een herfinanciering te krijgen waarbij de vrouw van haar hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden bevrijd. Aan de schuldeiser [bank 3] is een voorstel ter finale kwijting gedaan - er is € 35.000,-- aangeboden - en de man heeft er goede hoop op dat met de acceptatie van dit voorstel de BKR-registratie zal worden geschrapt en hij de toedeling van de woning aan hem toch nog zal kunnen financieren.
4.13.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hier sprake van een nieuw feit. De vraag is dan of dit feit maakt dat de verkoop van de woning niet kan worden doorgezet. De voorzieningenrechter ziet daar geen aanleiding voor.
Voor een herfinanciering via de bank is nodig dat de BKR-registratie voor de schuld bij [bank 3] komt te vervallen. Uit de stukken blijkt dat de man al sinds maart 2021 pogingen in het werk stelt om de BKR-registratie te laten verwijderen. Op kwijtingsvoorstellen is van de zijde van [bank 3] tot op heden niet of afwijzend gereageerd, terwijl [bank 3] ook te kennen heeft gegeven niet bereid te zijn de BKR-codering te verwijderen. Van enige voortgang is de voorzieningenrechter dan ook niet gebleken, terwijl de reacties niet veel hoop geven op de door de man gewenste afloop. Daarnaast moet de voorzieningenrechter constateren dat de schuld aan [bank 3] steeds hoger oploopt, deze bedraagt inmiddels iets meer dan € 46.000,--, en daarom valt niet zonder meer aan te nemen dat [bank 3] het door de man genoemde kwijtingsvoorstel zal accepteren. De voorzieningenrechter heeft dan ook geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat de man - in tegenstelling tot wat de rechtbank en het hof hebben aangenomen - de toedeling van de woning aan hem nu wel zal kunnen financieren.
4.14.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw geen misbruik maakt van bevoegdheid door de beslissing dat de woning aan een derde dient te worden verkocht en geleverd ten uitvoer te leggen. Dat betekent dat het verweer van de man niet slaagt en dat de vordering van de vrouw zal worden toegewezen.
4.15.
De verkoop van de woning brengt met zich dat de door de vrouw aangezochte makelaar [naam makelaar] in staat moet worden gesteld zijn werk te kunnen doen. De makelaar moet alle handelingen kunnen verrichten die noodzakelijk zijn om tot verkoop van de woning over te kunnen gaan. De man heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de vordering om hem te veroordelen alle medewerking te verlenen aan alle feitelijke handelingen die verband houden met de verkoopopdracht. De voorzieningenrechter zal deze vordering daarom toewijzen en de man veroordelen om alle aanwijzingen van de makelaar op te volgen, voor zover deze aanwijzingen redelijk zijn.
4.16.
De voorzieningenrechter zal voor het geval de man zijn medewerking weigert aan de verkoop en levering van de woning bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de voor de verkoopopdracht, verkoop en levering vereiste wilsverklaring en handtekening, zoals ook is gevorderd. Daarmee is er geen aanleiding meer om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden. De voorzieningenrechter zal de daarop betrekking hebbende vordering dan ook afwijzen.
4.17.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in deze zaak af te wijken van het uitgangspunt dat, nu partijen gewezen echtelieden zijn, de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
beveelt de man om na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan [de straatnaam] te [woonplaats] door [naam makelaar] te [plaatsnaam] en om zijn medewerking te verlenen aan de levering van deze woning aan koper(s) ten overstaan van [naam notaris] , notaris te [plaatsnaam] ;
5.2.
bepaalt dat als de man op eerste verzoek van de makelaar en/of de notaris weigert mee te werken aan de totstandkoming van opdracht aan de makelaar, een koopovereenkomst en/of de notariële levering van de woning aan koper(s) dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring van de man benodigd voor het tot stand komen van de opdracht, de koopovereenkomst en/of de notariële levering van de woning aan koper(s);
5.3.
beveelt de man om alle aanwijzingen van de onder 5.1 genoemde makelaar die verband houden met het verkooptraject van de woning onverkort en onverwijld op te volgen, waaronder maar niet uitsluitend, het verlenen van toegang tot de woning aan de makelaar door een sleutel van de woning aan de makelaar af te geven, het verlenen van toegang aan geïnteresseerde kopers en het verrichten van opruim- en schoonmaakwerkzaamheden aan de woning;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op
28 oktober 2022.
mk