ECLI:NL:RBZWB:2022:6308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
21/2580
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor een inwoner van Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2022, wordt het beroep van een inwoner van Duitsland tegen een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 beoordeeld. De inspecteur van de belastingdienst had op 17 februari 2021 een definitieve aanslag opgelegd, waartegen de belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank behandelt het beroep, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was op de zitting, maar wel op de hoogte was gesteld van de zitting. De rechtbank concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd, omdat de pensioeninkomsten van de belanghebbende de drempel van 15.000 euro overschrijden, waardoor de Nederlandse heffingsbevoegdheid niet beperkt is door het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. De rechtbank wijst ook op het feit dat de financiële omstandigheden van de belanghebbende geen invloed hebben op de rechtmatigheid van de aanslag. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2580
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] (Duitsland), belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 april 2021.
1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 17 februari 2021 een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 aan belanghebbende opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] . Belanghebbende was niet aanwezig (zie 3.1).

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woont in Duitsland. In het jaar 2017 heeft hij vanuit Nederland een AOW-uitkering van € 2.472 ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank en een pensioenuitkering van € 23.281 van bedrijfstakpensioenfonds beroepsvervoer over de weg.
2.2.
Met dagtekening 28 februari 2020 is aan belanghebbende een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 uitgereikt. Belanghebbende heeft geen aangifte ingediend.
2.3.
Met dagtekening 17 februari 2021 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 ambtshalve vastgesteld (hierna: de aanslag). Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 25.753.

3.Beoordeling door de rechtbank

Zitting
3.1.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 augustus 2022 aan het door hem opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Omdat uit informatie van PostNL en gegevens van de Deutsche Post blijkt dat de brief op 18 augustus 2022 aan hem is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd. De zitting heeft zonder de aanwezigheid van belanghebbende plaatsgevonden.
Aanslag IB/PVV
3.2.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de door belanghebbende aangevoerde beroepsgronden.
3.3.
Uit het beroepschrift maakt de rechtbank op dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat hij in Duitsland al belasting heeft betaald over zijn inkomen en dat hij daarom niet ook in Nederland belasting hoeft te betalen. Daarnaast voert belanghebbende aan dat hij wegens financiële omstandigheden niet in staat is het verschuldigde bedrag van de aanslag te betalen.
3.4.
Artikel 17 van het Belastingverdrag [1] tussen Nederland en Duitsland, luidt voor zover hier van belang, als volgt:
Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende staat alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een verdragsluitende staat slechts in die staat belastbaar. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat zijn slechts in die andere staat belastbaar.
Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, alsmede een lijfrente of een pensioen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragsluitende staat (socialezekerheidspensioen) ook worden belast in de verdragsluitende staat waaruit het of deze afkomstig is, in overeenstemming met de wetgeving van die staat, indien het totale brutobedrag ervan in enig kalenderjaar de som van 15.000 euro te boven gaat.”
3.5.
Het bedrag aan pensioeninkomsten dat belanghebbende vanuit Nederland ontvangt gaat de som van 15.000 euro als bedoeld in het hiervoor opgenomen tweede lid van artikel 17 van het Belastingverdrag te boven (zie 2.1). Gelet daarop is de Nederlandse heffingsbevoegdheid over deze pensioeninkomsten niet beperkt door het Belastingverdrag. De eerste beroepsgrond van belanghebbende slaagt niet.
3.6.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de door belanghebbende aangevoerde financiële omstandigheden belanghebbende in deze procedure niet kunnen baten, omdat dit niet raakt aan de rechtmatigheid van de aanslag.
3.7.
Tegen de hoogte van de aanslag heeft belanghebbende voor het overige geen gronden aangevoerd. De rechtbank concludeert dat de aanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Gelet op het voorgaande is het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 28 oktober 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen.