ECLI:NL:RBZWB:2022:6311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
21/2146
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 14 mei 2016 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd aan belanghebbende. Belanghebbende verzocht om ambtshalve vermindering van deze aanslag, maar de inspecteur wees dit verzoek af. De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende niet aanwezig was.

De rechtbank onderzoekt of het verzoek om ambtshalve vermindering tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek is vijf jaar, die voor het jaar 2014 eindigde op 31 december 2019. Belanghebbende stelt dat hij het verzoek op 15 december 2019 heeft verzonden, maar de inspecteur ontving het verzoek pas op 24 februari 2020. De rechtbank concludeert dat het verzoek niet tijdig is ingediend, omdat het na de wettelijke termijn is ontvangen.

Belanghebbende heeft geprobeerd aan te tonen dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, maar de rechtbank oordeelt dat de feiten die hij aanvoert niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank wijst erop dat er geen bewijs is dat het verzoek daadwerkelijk aangetekend is verzonden op de datum die belanghebbende noemt. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2146
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 november 2020.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 14 mei 2016 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
1.3.
Belanghebbende heeft een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag ingediend. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
1.4.
Partijen hebben ingestemd met rechtstreeks beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. [1]
1.5.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: namens de inspecteur [inspecteur] . De gemachtigde van belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting en is niet verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een brief aan de inspecteur verzonden waarin hij verzoekt om premies lijftenten alsnog in aftrek te brengen op de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2014. De brief is gedagtekend 15 december 2019, op de envelop waarin de brief is verzonden zijn postzegels geplakt en de envelop is niet voorzien van PostNL aangetekend verzenden kenmerken.
2.2.
Op een bon van 15 december 2019 van de Jumbo supermarkt te [plaats] staat: “
Servicepunt PostNL” (…)
“€ 6,95”.
2.2.
De inspecteur heeft de brief op 24 februari 2020 ontvangen. De brief is door de inspecteur aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014. Met dagtekening 27 november 2020 heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen omdat het verzoek te laat is gedaan.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.
3.2.
Voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering van een aanslag IB/PVV geldt een termijn van vijf jaren. [2] Die termijn eindigde voor het jaar 2014 op 31 december 2019.
3.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het verzoek om ambtshalve vermindering tijdig is gedaan, want het verzoek is ingediend vóór 31 december 2019. Dat de inspecteur het verzoek pas heeft ontvangen op 24 februari 2020, doet daar niet aan af. Namens belanghebbende is gesteld dat het reguliere verzendbewijs van aangetekende verzending (met track&trace nummer) er niet meer is. Wel is er de kassabon van de Jumbo supermarkt waaruit blijkt dat het verzoek om ambtshalve vermindering op 15 december 2019 is verzonden, aldus nog steeds belanghebbende.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om ambtshalve vermindering niet tijdig door belanghebbende is gedaan. Het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag van belanghebbende is namelijk na het einde van de termijn op 24 februari 2020 ontvangen door de inspecteur. Daarom is het verzoek niet tijdig gedaan. Dit betekent als uitgangpunt dat de inspecteur terecht het verzoek heeft afgewezen wegens het overschrijden van de daarvoor geldende wettelijke termijn.
3.5.
Dat zou anders zijn indien – kort gezegd – de overschrijding van de vijfjaarstermijn ‘verschoonbaar’ is. [3] In dit kader heeft de rechtbank het betoog van belanghebbende ook zo opgevat dat er sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat belanghebbende het stuk ruim voor afloop van de termijn, op 15 december 2019, heeft verzonden.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat de gestelde feiten daartoe, niet aannemelijk zijn gemaakt. Daarvoor is van belang dat belanghebbende geen verklaring heeft gegeven voor de sterke aanwijzingen in het dossier - met name in samenhang bezien - dat dit verzoek niet aangetekend is verzonden op 15 december 2019. Zo is op de envelop waarin het verzoek zat geen regulier ‘aangetekend verzonden kenmerk’ – de sticker met het track&trace nummer - door PostNL aangebracht en er zaten op de envelop postzegels wat bij aangetekend verzenden overbodig en daarom ongebruikelijk is. Voorts is het onverklaard en onlogisch dat de gemachtigde van belanghebbende alleen een betaalbewijs bewaart - waar niet uit blijkt welk stuk is verzonden naar welke geadresseerde - maar het essentiële verzendbewijs niet zou bewaren. Alles in afweging nemend zijn de door belanghebbende gestelde feiten ten grondslag liggende aan het beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding, niet aannemelijk geworden.
3.7.
De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 28 oktober 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 9.6 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 in samenhang met artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
3.Artikel 6:11 van de Awb in samenhang met artikel 60 van de AWR.