ECLI:NL:RBZWB:2022:6329
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de daaruit voortvloeiende aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 28 oktober 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [woonplaats], vastgesteld op € 464.000 per 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. S. Mrosek, was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 412.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft op 16 september 2022 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde van de woning wordt bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen wordt vergeleken. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd en de rechtbank concludeert dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de staat van de woning zodanig is dat de waarde te hoog is vastgesteld.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beschikking en de aanslag OZB in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.