Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoekster die woonachtig was op een bepaald adres en vertegenwoordigd werd door haar raadsman, mr. J. van Rooijen. De verzoekster had kosten gemaakt in verband met een politieverhoor en een OM-hoorzitting, en vroeg een vergoeding van in totaal € 696,46, bestaande uit reiskosten en een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift.
Tijdens de behandeling op 21 maart 2022 was de verzoekster niet aanwezig, maar haar raadsman had het verzoek ingediend. De officier van justitie stelde dat de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het verzoekschrift niet door haar was ondertekend. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor indiening van een verzoekschrift door een gemachtigde zonder ondertekening door de verzoekster zelf. Dit werd onderbouwd met een verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1987:AB7723).
De rechtbank concludeerde dat de verzoekster niet ontvankelijk was in haar verzoek en verklaarde haar verzoek niet-ontvankelijk. De beslissing werd op dezelfde dag, 4 april 2022, gegeven door rechter R.P. Broeders in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoekster hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.