In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door verzoeker op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend ter griffie op 8 november 2021 en betrof de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand die verzoeker had gemaakt in het kader van een klaagschriftprocedure. Verzoeker had een laptop in beslag genomen gekregen en had kosten gemaakt voor rechtsbijstand om deze laptop terug te krijgen. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, heeft zich tegen het verzoek verzet, stellende dat de gevorderde kosten onvoldoende onderbouwd waren en dat het Openbaar Ministerie nooit een verzoek tot teruggave had ontvangen voordat het klaagschrift was ingediend.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat van verzoeker, mr. P. van de Kerkhof, betoogd dat hij veelvuldig contact had gezocht met de recherche om de laptop terug te krijgen voordat hij het klaagschrift indiende. De rechtbank heeft overwogen dat de advocaat voldoende had aangetoond dat de kosten voor rechtsbijstand waren gemaakt in het kader van de klaagschriftprocedure en dat het verzochte bedrag aan kosten niet onbillijk was. De rechtbank heeft besloten om de kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 774,45 toe te kennen, evenals een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer.
De totale schadevergoeding die aan verzoeker is toegekend bedraagt € 1.454,45. De rechtbank heeft de beslissing op 29 maart 2022 gegeven en deze is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.