ECLI:NL:RBZWB:2022:6410

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
21-017110
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding ex artikel 530 Sv na klaagschriftprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door verzoeker op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend ter griffie op 8 november 2021 en betrof de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand die verzoeker had gemaakt in het kader van een klaagschriftprocedure. Verzoeker had een laptop in beslag genomen gekregen en had kosten gemaakt voor rechtsbijstand om deze laptop terug te krijgen. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, heeft zich tegen het verzoek verzet, stellende dat de gevorderde kosten onvoldoende onderbouwd waren en dat het Openbaar Ministerie nooit een verzoek tot teruggave had ontvangen voordat het klaagschrift was ingediend.

Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat van verzoeker, mr. P. van de Kerkhof, betoogd dat hij veelvuldig contact had gezocht met de recherche om de laptop terug te krijgen voordat hij het klaagschrift indiende. De rechtbank heeft overwogen dat de advocaat voldoende had aangetoond dat de kosten voor rechtsbijstand waren gemaakt in het kader van de klaagschriftprocedure en dat het verzochte bedrag aan kosten niet onbillijk was. De rechtbank heeft besloten om de kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 774,45 toe te kennen, evenals een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer.

De totale schadevergoeding die aan verzoeker is toegekend bedraagt € 1.454,45. De rechtbank heeft de beslissing op 29 maart 2022 gegeven en deze is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-218637-21
rk-nummer: 21-017110
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 8 november 2021, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. P. van de Kerkhof, Tivolistraat 30 te 5017 HR Tilburg
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 774,45, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de beslissing tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen van 18 oktober 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 15 maart 2022 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, en mr. P. van de Kerkof als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat het door hem ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv heeft geleid tot de beslissing van het Openbaar Ministerie tot teruggave van het inbeslaggenomen goed, waarna het klaagschrift is ingetrokken. Verzoeker heeft kosten voor rechtsbijstand moeten maken in het kader van deze klaagschriftprocedure en stelt zich op het standpunt dat, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 16 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1056), ook in het geval dat een klaagschrift heeft geleid tot een beslissing van de officier van justitie tot teruggave, de kosten voor rechtsbijstand die in dit kader zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen. Verzocht wordt dan ook om aan hem een vergoeding van € 774,45 toe te kennen, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand dient te worden afgewezen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat de gevorderde kosten uitsluitend zijn gemaakt in het kader van het verzoek en het klaagschrift. Daarbij is opgemerkt dat het Openbaar Ministerie voor de ontvangst van het klaagschrift nimmer een verzoek tot teruggave heeft mogen ontvangen. De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat hij, indien het verzoek tot teruggave tot hen was gekomen voordat een klaagschrift was ingediend, direct tot teruggave zou hebben beslist. De forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij het ingediende verzoekschrift. In reactie op het standpunt van de officier van justitie heeft de advocaat aangevoerd dat hij, voordat hij is overgegaan tot het indienen van een klaagschrift, veelvuldig contact met de recherche heeft gezocht om de laptop van verzoeker terug te krijgen. Verzoeker had zijn laptop nodig voor zijn werkzaamheden als producent. Het contact met de recherche heeft niet tot teruggave geleid, waarna een klaagschrift is ingediend. In de praktijk wordt contact gezocht met de recherche waar het onderzoek loopt en niet met het Openbaar Ministerie omdat daar vaak nog geen stukken van de zaak voorhanden zijn. Als het Openbaar Ministerie van oordeel was dat er kennelijk geen belang bestond bij het handhaven van het beslag had het direct uit zichzelf over dienen te gaan tot teruggave. Daarnaast heeft de advocaat aangevoerd dat alle gedeclareerde tijd is besteed aan de inbeslaggenomen goederen. De gedeclareerde tijd op 22 en 23 oktober 2021 ziet ook op de klaagschriftprocedure, namelijk op de intrekking van het klaagschrift, contact met verzoeker en het afsluiten van het dossier. De advocaat stelt zich op het standpunt dat de gedeclareerde tijd niet bovenmatig is.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het standpunt van de officier van justitie dat de advocaat zich eerst middels een “informeel” verzoek had dienen te richten tot het Openbaar Ministerie vindt geen steun in het recht. Bovendien heeft advocaat gemotiveerd betoogd dat hij een dergelijk verzoek bij de recherche heeft ingediend voordat hij tot indiening van een klaagschrift is overgegaan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 774,45in voldoende mate is onderbouwd. Het bedrag komt de rechtbank niet onbillijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.454,45, bestaande uit:
- € 774,45 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.454,45zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam] , onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 29 maart 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).