ECLI:NL:RBZWB:2022:6464

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
21-016031
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding ex artikel 530 Sv na onherroepelijke uitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door verzoeker op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend ter griffie op 20 oktober 2021, na een eerdere strafzaak die op 12 juli 2021 onherroepelijk was geworden. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P. van de Kerkhof, vroeg om een vergoeding van € 1.507,06 voor kosten van rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, stelde primair dat verzoeker niet-ontvankelijk was omdat het verzoek niet binnen de gestelde termijn van drie maanden na de onherroepelijke uitspraak was ingediend. Subsidiair werd gesteld dat de verzochte kosten konden worden toegewezen.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 15 maart 2022 werd echter duidelijk dat zowel de officier van justitie als de advocaat van verzoeker van mening waren dat de termijn voor het indienen van het verzoekschrift pas begon te lopen na de onherroepelijkheid van de zaak, die volgens hen op 27 juli 2021 was. De rechtbank oordeelde dat het verzoekschrift tijdig was ingediend en verklaarde verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank overwoog dat de kosten van rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift voldoende onderbouwd waren en niet onbillijk voorkwamen.

De rechtbank heeft het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.187,06, bestaande uit € 1.507,06 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-237979-18
rk-nummer: 21-016031
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 20 oktober 2021, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.J. Woodrow, Tivolistraat 30 te 5017 HR Tilburg.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.507,06, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de kantonrechter van 12 juli 2021 waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 15 maart 2022 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en mr. P. van de Kerkhof als gemachtigd waarnemend advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is verzocht om een vergoeding van € 1.507,06 voor kosten rechtsbijstand. Voorts heeft de advocaat verzocht om toekenning van de forfaitaire vergoeding voor de indiening en de behandeling van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoekschrift. De zaak is op 12 juli 2021 onherroepelijk geworden en het verzoek is derhalve niet binnen drie maanden na afloop van de zaak ingediend. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verzochte kosten voor rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding kunnen worden toegewezen.
In raadkamer heeft de advocaat in reactie op het standpunt van de officier van justitie aangevoerd dat de termijn van drie maanden gaat lopen op het moment dat de zaak onherroepelijk is geworden. De advocaat heeft het standpunt van de officier van justitie dat de zaak op 12 juli 2021 onherroepelijk is geworden betwist. Door zowel een verdachte als het Openbaar Ministerie kan tegen een vonnis waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard hoger beroep worden ingesteld. Door beide partijen is ter zitting geen afstand gedaan van de mogelijkheid hoger beroep in te stellen tegen het vonnis. In de aantekening van het mondelinge vonnis staat ook niet genoteerd dat door één der partijen afstand is gedaan van dit recht. Bovendien heeft de officier van justitie zich ter zitting van 12 juli 2021 verzet tegen niet-ontvankelijkheid. De advocaat stelt zich dan ook op het standpunt dat het verzoek binnen drie maanden en dus tijdig na het onherroepelijk worden van de zaak is ingediend. Hij heeft dan ook primair gepersisteerd bij het verzoekschrift. Subsidiair is verzocht de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer aan te houden voor nader onderzoek naar de vraag wanneer de zaak onherroepelijk is geworden.
De officier van justitie heeft in raadkamer het eerder ingenomen standpunt gewijzigd en medegedeeld dat hij net als de advocaat meent dat de zaak niet op 12 juli 2021, maar 14 dagen later onherroepelijk is geworden. Hij heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoekschrift en dat de verzochte kosten voor rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding kunnen worden toegewezen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat zowel de advocaat als de officier van justitie in raadkamer te kennen hebben gegeven dat zij zich op het standpunt stellen dat het vonnis twee weken na 12 juli 2021 onherroepelijk is geworden. Mede gelet op het feit dat uit de aantekening van het mondelinge vonnis van 12 juli 2021 niet blijkt dat door één der partijen afstand van rechtsmiddelen is gedaan en in dit geval een appèltermijn van 14 dagen van kracht was, is de rechtbank van oordeel dat het vonnis 14 dagen na de uitspraak onherroepelijk is geworden, dus op 27 juli 2021. Het verzoekschrift is dan ook tijdig, binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis, ingediend. De rechtbank verklaart verzoeker ontvankelijk in zijn verzoekschrift.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 1.507,06is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.187,06, bestaande uit:
- € 1.507,06 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.187,06zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam] , onder vermelding van “ [nummer] ”.
Deze beslissing is op 29 maart 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).