ECLI:NL:RBZWB:2022:6465

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
22-001041
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding ex artikel 530 Sv na teruggave inbeslaggenomen goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door verzoeker op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend ter griffie op 12 oktober 2021, en betrof een vergoeding van kosten van rechtsbijstand en forfaitaire kosten in verband met de indiening en behandeling van het verzoekschrift. Verzoeker had kosten gemaakt in het kader van een klaagschriftprocedure, die leidde tot de teruggave van een inbeslaggenomen telefoon op 16 juli 2021. De officier van justitie stelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de teruggave van de telefoon niet als einde van de zaak gold. De rechtbank oordeelde echter dat de situatie gelijkgesteld kon worden met een gegrond verklaard beklag, op basis van een arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2020. De rechtbank concludeerde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoekschrift, omdat het verzoek binnen de gestelde termijn na de beslissing tot teruggave was ingediend. De rechtbank kende uiteindelijk een schadevergoeding toe van € 1.632,33, bestaande uit € 952,33 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-150223-21
rk-nummer: 22-001041
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 12 oktober 2021, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.A.H. van Huijgevoort, Tivolistraat 30 te 5017 HR Tilburg.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 952,33, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken.
Op 15 maart 2022 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. R.A.H. van Huijgevoort als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat het door hem ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv heeft geleid tot de beslissing van het Openbaar Ministerie tot teruggave van het inbeslaggenomen goed op 16 juli 2021. Verzoeker heeft kosten voor rechtsbijstand gemaakt in het kader van deze klaagschriftprocedure. Verzocht wordt om aan hem een vergoeding van € 952,33 toe te kennen, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor indiening en behandeling van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoekschrift, nu teruggave van de telefoon niet geldt als einde van een zaak.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij het ingediende verzoekschrift. In reactie op het standpunt van de officier van justitie is aangevoerd dat dit standpunt, gelet op de artikelen 529 en 530 Sv en gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, onjuist is. De Hoge Raad heeft namelijk eerder al geoordeeld dat de klaagschriftprocedure een op zichzelf staande procedure betreft en dat de kosten die in dit kader zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen. Voorafgaand aan het indienen van het klaagschrift is er meerdere malen contact geweest met de recherche en het Openbaar Ministerie waarbij de teruggave van de telefoon is gevraagd. Dit heeft niet mogen baten, waarna een klaagschrift is ingediend. Het gedeclareerde “contact met derden” betreft contact met de politie of het Openbaar Ministerie. Alle gedeclareerde verrichtingen waren noodzakelijk voor de teruggave van de telefoon.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoekschrift, nu een last tot teruggave niet geldt als een einde van de zaak. De advocaat heeft dit standpunt gemotiveerd betwist. De rechtbank stelt vast dat uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1056) volgt dat onderhavige situatie, waarin een op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vóór de behandeling daarvan heeft geleid tot een beslissing tot teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, waarna het klaagschrift is ingetrokken en een behandeling daarvan en een rechterlijke beslissing daarover zijn uitgebleven, in materiële zin gelijk is te stellen met de situatie waarin het beklag gegrond is verklaard. Betrokkene kan zodoende tot drie maanden na de beslissing tot teruggave een verzoek doen tot vergoeding van de kosten van zijn raadsman, aldus de Hoge Raad. Gelet hierop deelt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie niet.
De rechtbank stelt vast dat zich in de stukken niet de beslissing tot teruggave bevindt, maar wel een e-mail van de rechtbank van 25 augustus 2021 waarin door een medewerkster van de griffie is opgemerkt dat het Openbaar Ministerie heeft laten weten dat het inbeslaggenomen goed reeds aan verzoeker is geretourneerd op 16 juli 2021. De advocaat heeft ook gesteld dat op 16 juli 2021 de beslissing tot teruggave is genomen door het Openbaar Ministerie. Deze datum is niet betwist door de officier van justitie. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de beslissing tot teruggave dateert van 16 juli 2021, zodat het verzoekschrift binnen drie maanden na deze beslissing is ingediend. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoekschrift.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 952,33is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.632,33, bestaande uit:
- € 952,33 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.632,33zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam] , onder vermelding van “ [nummer] ”.
Deze beslissing is op 29 maart 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).