ECLI:NL:RBZWB:2022:6467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
C/02/400745 KG ZA 22-407
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. van Oijen
  • mr. van der Plas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en ouderlijke verantwoordelijkheid in kort geding over minderjarige

In deze zaak, die op 6 oktober 2022 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, vorderde de man in kort geding de toevertrouwing van zijn minderjarige kind aan hem, dat momenteel in Spanje verblijft. De man en de vrouw zijn gescheiden en hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over hun kind. De vrouw heeft een procedure in Spanje lopen voor eenhoofdig gezag. De man stelt dat het in het belang van het kind is om in Nederland te verblijven, terwijl de vrouw betwist dat zij niet in staat is om het kind adequaat te verzorgen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van het kind in Spanje is en dat de Nederlandse rechter daarom onbevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De voorzieningenrechter heeft partijen vervolgens verwezen naar Cross Border Mediation om tot een oplossing te komen. De kosten van het geding worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/400745/ KG ZA 22-407
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2022
in de zaak van
[man] .
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen te Bergen op Zoom,
tegen
[vrouw] ,
wonende te [woonplaats2] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de op 15 en 16 september 2022 ontvangen brieven van de vrouw;
- de akte overleggen producties van de man van 19 september 2022;
- de op 20 september 2022 ontvangen brief van de man
- de mondelinge behandeling op 22 september 2022.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de man en zijn advocaat en de vrouw.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
- Partijen zijn op [huwelijksdatum] gehuwd te [huwelijksplaats] .
- Bij beschikking van 10 januari 2017 van de rechtbank te Mallorca (Spanje) is de
echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
- Uit het huwelijk van partijen is geboren de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] .
- Beide partijen hebben het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] .
- In Spanje heeft de vrouw een procedure aanhangig gemaakt ter verkrijging van het eenhoofdig gezag over [roepnaam minderjarige] .
- De man heeft de Nederlandse nationaliteit, de vrouw heeft de Uruguayaanse nationaliteit.

3.De vorderingen

3.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het minderjarige kind [minderjarige2] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] toe te vertrouwen aan de man, des dat de minderjarige voorlopig het verblijf bij de man zal hebben, vanaf de dag van dit vonnis, in afwachting van een definitieve bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige;
II. de vrouw te verplichten haar toestemming te verlenen voor de inschrijving van de
minderjarige op de door de man gewenste basisschool, [school] , binnen 1 week na dit vonnis, bij uitblijven waarvan de voorzieningenrechter vervangende toestemming verleent om tot inschrijving van de minderjarige op de basisschool in de regio van de woonplaats van de man over te kunnen gaan;
III. de vrouw te verplichten aan de man af te geven de ID-kaart/het paspoort van de
minderjarige, alsook de zorgpas betreffende de zorgverzekering van de minderjarige, binnen 1 week na dit vonnis, indien en voor zover de man
niet de beschikking heeft over de betreffende documenten, onder verbeurte van een
dwangsom van € 50,= per dag dat de vrouw in gebreke blijft de ID-kaart/het
paspoort en/of zorgpas aan de man af te geven, met een maximum van € 1.000,=, althans een dwangsom als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
IV. de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen een bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van het minderjarige kind ten bedrage van € 300,= per maand, althans een bedrag hetgeen de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, met ingang van de dag van betekening van de onderhavige dagvaarding, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag en ingangsdatum, voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen en de eerder bepaalde bijdrage van de man aan de vrouw ter zake van een
bijdrage in de kosten van de minderjarige te bepalen op nihil;
V. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de
advocaat van de man en het nasalaris.

4.De beoordeling

4.1.
De man legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Na de echtscheiding hebben partijen lange tijd de zorg voor [roepnaam minderjarige] gelijkwaardig (50%-50%) gedragen, ondanks dat de man na enige tijd in Nederland woonachtig was en de vrouw in Spanje. Hoewel [roepnaam minderjarige] formeel haar hoofdverblijf in Spanje heeft, heeft hij inmiddels grotendeels de zorg voor haar. Dit verliep tot afgelopen jaar in goede harmonie. Inmiddels acht de man het in belang van [roepnaam minderjarige] dat zij voortaan in een stabiele omgeving bij hem in Nederland verblijft en dat zij hier onderwijs volgt op de school waar zij al onderwijs heeft genoten. Volgens de man kan de vrouw deze stabiliteit haar niet bieden. De vrouw heeft een vriend met kinderen die [roepnaam minderjarige] pesten. Verder bewoont de vrouw een klein appartement waarvan [roepnaam minderjarige] aangeeft dat zij zich daar niet kan concentreren. Bovendien heeft [roepnaam minderjarige] aangegeven dat zij graag bij hem in Nederland zou verblijven, aldus de man.
4.2.
De vrouw stelt ten eerste dat de procedure in Spanje voorgaat op onderhavige
procedure. Die procedure is in april 2022 aangevangen en eind oktober 2022 staat een
zitting gepland. Verder betwist de vrouw dat ze niet in staat is om [roepnaam minderjarige] adequaat te
verzorgen en op te voeden. Zij is woonachtig in een mooi appartement met veel
voorzieningen voor [roepnaam minderjarige] in de buurt, zoals een speeltuin en zwembaden. Haar vriendjes
wonen dichtbij, ze gaat met plezier naar school en voelt zich gelukkig. De vrouw betwist dat
[roepnaam minderjarige] bij de man in Nederland zou willen wonen. Haar bezoek aan de man tijdens de
zomervakanties verliep altijd prima, aldus de vrouw.
4.3.
Omdat de man de Nederlandse nationaliteit, de vrouw de Uruguayaanse
nationaliteit en [roepnaam minderjarige] zowel de Nederlandse als Uruguayaanse nationaliteit.
heeft, is sprake van een internationaal geval en zal de voorzieningenrechter ambsthalve
moeten onderzoeken of hij rechtsmacht heeft en welk recht in het bevestigende geval moet
worden toegepast. De vorderingen van de man betreffen de ouderlijke verantwoordelijkheid.
De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter werd voor gerechtelijke procedures die zijn ingesteld vóór 1 augustus 2022 beoordeeld aan de hand van, samengevat, Verordening Brussel II bis.
Beoordeling van de internationale bevoegdheid voor gerechtelijke procedures die zijn ingesteld nà 1 augustus 2022 vindt plaats aan de hand van de hoofdregel van artikel 7 lid 1 van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (verder te noemen: Verordening Brussel II-ter). Daarvan is in dit geval sprake.
4.4.
Volgens artikel 7 lid 1 van Brussel II-ter zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat
op het grondgebied waarvan het kind zijn of haar gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip
waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Op grond van de stukken en het
verhandelde op de mondelinge behandeling is voldoende aannemelijk geworden dat de
gewone verblijfplaats van [roepnaam minderjarige] op het moment van aanhangig maken van
het kort geding in Spanje was. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet
is weersproken dat [roepnaam minderjarige] nog steeds in Spanje verblijft, onder meer in afwachting van de
daar sinds april 2022 lopende bodemprocedure. Dit betekent dat de voorzieningenrechter
onbevoegd is om van de zaak kennis te nemen.
4.5.
Het beroep van de man op artikel 20 van de Verordening Brussel II bis, thans artikel
15 Verordening Brussel II-ter slaagt niet. Op grond van dit artikel zijn in spoedeisende
gevallen de gerechten van een lidstaat weliswaar bevoegd om met betrekking tot personen
of goederen voorlopige en bewarende maatregelen te nemen, maar dan moeten deze
personen of goederen zich wel in die staat bevinden. Nu deze kwestie [roepnaam minderjarige] betreft en
zij zich in Spanje bevindt kan ook aan deze bepaling geen bevoegdheid worden ontleend.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te
verklaren om van de vordering kennis te nemen. Het enkele feit dat de man buiten medeweten van de vrouw [roepnaam minderjarige] heeft ingeschreven voor een school in Nederland maakt dit niet anders.
4.6.
De voorzieningenrechter heeft overigens in het belang van [roepnaam minderjarige] tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig met partijen gesproken over de mogelijkheid van Cross Border mediation om te trachten tot een overleg en degelijke afspraken te komen
Partijen hebben zich daarbij bereid verklaard om gesprekken aan te gaan met een via het mediationbureau van de rechtbank ingeschakelde bemiddelaar.
4.7.
De rechtbank zal partijen dan ook naar het mediationbureau verwijzen voor bemiddeling door Cross Border Mediation. De resultaten van de bemiddeling hoeven niet te worden teruggekoppeld aan de voorzieningenrechter maar kunnen ten dienste zijn voor de procedure.in Spanje.
4.8.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de kosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen;
5.2.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. van Oijen en in het openbaar uitgesproken op
6 oktober 2022 in aanwezigheid van mr. van der Plas, griffier.