ECLI:NL:RBZWB:2022:6482

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
9797667_E03082022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na winkeldiefstal gevorderd van de dader met forfaitair bedrag

In deze civiele zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door gerechtsdeurwaarder J.J. Sikkema, een schadevergoeding gevorderd van gedaagde na een winkeldiefstal die op 13 november 2017 plaatsvond bij [winkel 1]. Eiseres, die optreedt namens de winkelier, vordert een bedrag van € 236,72, waarvan € 181,- als schadevergoeding voor de geleden schade door de winkeldiefstal. De schade bestaat uit de tijd die de winkelier heeft besteed aan de afhandeling van de diefstal, inclusief observatie en aangifte. Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat de schade zo hoog is, en stelt dat hij momenteel geen inkomen heeft om de vordering te betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde inderdaad de winkeldiefstal heeft gepleegd en dat eiseres gemachtigd is om de schade te verhalen. De rechtbank oordeelt dat het gevorderde forfaitaire bedrag van € 181,- toewijsbaar is, omdat er geen zwaarwegende redenen zijn om hiervan af te wijken. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland die bevestigt dat het vorderen van een forfaitair schadebedrag proportioneel en juridisch houdbaar is. De rechtbank wijst de vordering van eiseres toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten.

De beslissing van de rechtbank is dat gedaagde moet betalen aan eiseres het bedrag van € 236,72, vermeerderd met de wettelijke rente over € 181,- vanaf 18 maart 2022, en dat hij in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. Ebben op 3 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Locatie Tilburg
zaak/rolnr.: 9797667 CV EXPL 22-1363
vonnis d.d. 3 augustus 2022
inzake
[eiseres], voorheen genaamd [eiseres] ,
gevestigd te [adres eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder J.J. Sikkema,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 29 maart 2022, met producties;
b. de conclusie van antwoord;
c. de conclusie van repliek;
d. de conclusie van dupliek.

2.Het geschil

2.1
Eiseres (verder te noemen: [eiseres] ) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde (verder te noemen: [gedaagde] ) te veroordelen tot betaling van € 236,72, vermeerderd met de wettelijke rente over € 181,- vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag van voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en in de nakosten.
[eiseres] heeft daaraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Op 13 november 2017 is [gedaagde] bij [winkel 1] aangehouden voor een winkeldiefstal. Als gevolg van de winkeldiefstal en de afhandeling ervan heeft de winkelier schade geleden. [eiseres] treedt op voor [winkel 1] , die [eiseres] middels lastgeving heeft gemachtigd tot het verhalen van de schade die de winkelier ondervindt als gevolg van winkeldiefstal. [gedaagde] is op grond van onrechtmatige daad verplicht deze schade te vergoeden. De schade bedraagt € 181,- en bestaat uit de tijd die de winkelier kwijt is aan de winkeldiefstal en de preventieve maatregelen genomen om de winkeldiefstal te voorkomen. Deze tijd is onder meer besteed aan het observeren van verdachte vanuit de controlekamer en in de winkel door de bewaking en het alarmeren van, het overdragen aan de politie en het doen van aangifte door de manager. In de winkel wordt op verschillende plekken gewaarschuwd dat dieven € 181,- betalen voor oponthoud en overlast.
De buitengerechtelijke kosten bedragen € 40,-. De wettelijke rente bedraagt, berekend tot 18 maart 2022, € 15,72.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
Hij heeft daartoe, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
Dit betreft een kleine winkeldiefstal ter waarde van niet eens € 20,- van vijf jaar geleden.
Het is niet juist dat [winkel 1] zo veel kosten heeft moeten maken in verband met de winkeldiefstal. [gedaagde] is maar heel kort in de [winkel 2] geweest, zodat de opgegeven observatietijd veel te hoog moet zijn. In totaal zou men 2 uur en 15 minuten met hem bezig zijn geweest, wat niet klopt. Verder is het uurtarief van het betrokken personeel, van € 65,- voor de bewaking en € 80,- voor de manager, veel te hoog.
[gedaagde] heeft momenteel geen inkomen, waardoor hij de vordering niet kan betalen. Hij heeft deze winkeldiefstal achter zich gelaten en heeft nu bijna een opleiding afgerond. Deze procedure veroorzaakt veel stress bij [gedaagde] , waardoor hij zich lastiger kan focussen op het vinden van een nieuwe baan.
2.3
Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd, zal in het navolgende aan de orde komen.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] op 13 november 2017 bij [winkel 1] een
(kleine) winkeldiefstal heeft gepleegd. Ook staat vast dat [eiseres] door [winkel 1]
is gemachtigd om de schade op [gedaagde] te verhalen.
3.2
Het verweer van [gedaagde] houdt onder andere in dat het opgegeven schadebedrag van
€ 181,- te hoog is.
[eiseres] heeft in reactie daarop aangegeven dat zij een forfaitair schadebedrag vordert.
De berekening zal nooit exact overeenkomen met de werkelijke tijd dan wel schade die is
gemoeid met de afhandeling van een incident. [eiseres] heeft een berekening gemaakt
van schade die gemiddeld minimaal ontstaat. In opdracht van het Ministerie van Veiligheid
en Justitie is in 2016 door een accountantskantoor onderzoek gedaan naar de proportionaliteit
en juridische houdbaarheid van onder andere dit standaard te verhalen schadebedrag. Er werd
geconcludeerd dat het verhalen van € 181,- na winkeldiefstal proportioneel en juridisch
houdbaar is. [eiseres] verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de Rechtbank
Midden-Nederland van 26 augustus 2020, waarin is overwogen dat het vorderen van een
forfaitaire schadevergoeding bijdraagt aan de rechtszekerheid voor daders en tegelijk
voorkomt dat gedupeerde winkeliers telkens opnieuw hun precieze schade zouden moeten
bewijzen. De rechtbank Midden-Nederland is van oordeel dat in principe dan ook van het
forfaitaire bedrag moet worden uitgegaan, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om daarvan
af te wijken (ECLI:NL:RBMNE:2020:3445).
3.3
De kantonrechter volgt de redenering van de rechtbank Midden-Nederland in deze. Van
zwaarwegende redenen om af te wijken van het forfaitaire bedrag van € 181,- is in dit geval
onvoldoende gebleken. Het moge zo zijn dat de opgegeven tijd besteed aan de diefstal niet
geheel kloppend is, maar niet gesteld of gebleken is dat de opgegeven tijd zo bezijden de
waarheid is dat dit een zwaarwegende reden oplevert om af te wijken van het forfaitaire
bedrag, dat per definitie niet exact overeenkomt met de werkelijk geleden schade.
Vaststaat dat de winkelier enige tijd heeft moeten besteden aan de diefstal, ook aan de
afhandeling na afloop, waar [gedaagde] niet bij aanwezig is geweest.
3.4
Niet gesteld of gebleken is dat de vordering is verjaard. Dat [gedaagde] momenteel niet in
staat is het gevorderde bedrag te betalen, maakt niet dat deze niet toewijsbaar is.
3.5
Het bedrag van € 181,- in hoofdsom zal dan ook worden toegewezen. Hetzelfde geldt
voor de gevorderde wettelijke rente.
3.6
[eiseres] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit
vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter
geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is, aangezien
de grondslag onrechtmatige daad is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke
incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen
zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. De hoogte van het gevorderde
bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit
vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De
vordering van € 40,- is daarom toewijsbaar.
3.7
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de
procedure. Ter zake het salaris van de gemachtigde van [eiseres] zal € 37,- per punt
(proceshandeling) worden toegekend.
3.8
[eiseres] vordert een half punt salaris gemachtigde aan nakosten. Deze zijn
toewijsbaar.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te voldoen het bedrag van € 236,72, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 181,- vanaf 18 maart 2022 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 107,22 aan explootkosten, € 128,- aan griffierecht en € 74,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, te begroten op een bedrag van € 18,50;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben, en in het openbaar uitgesproken op
3 augustus 2022.