ECLI:NL:RBZWB:2022:6510

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 99
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake de WOZ-waarde en aanslagen onroerendezaakbelastingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 december 2020. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2019 vastgesteld op € 733.000, wat leidde tot aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing voor het jaar 2020. Het bezwaar van belanghebbende werd ongegrond verklaard. Echter, op 26 september 2022 bereikten partijen een compromis over de waarde van de woning, die nu op € 603.000 wordt vastgesteld. Dit compromis heeft ook invloed op de aanslagen OZB en watersysteemheffing, waarbij de rechtbank de heffingsambtenaar verzoekt om de aanslag watersysteemheffing ambtshalve te verminderen.

Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de heffingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende vergoedt, vastgesteld op € 1.804,76, inclusief griffierecht van € 49. Belanghebbende heeft ook aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met ongeveer 6 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de vastgestelde waarde tot € 603.000, en gelast de heffingsambtenaar om de proceskosten en immateriële schade te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra op 9 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/99

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: A. Oosters),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, gemeente Breda(de heffingsambtenaar),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 december 2020.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 733.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling zijn aan belanghebbende (onder andere) ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Oisterwijk voor het jaar 2020 opgelegd (de aanslag OZB) en de aanslag watersysteemheffing van het Waterschap Brabantse Delta voor het jaar 2020.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij e-mail van 26 september 2022 heeft de heffingsambtenaar bericht dat partijen een compromis hebben gesloten over de waarde van de woning en de te vergoeden proceskosten.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 28 september 2022. Partijen hebben op 28 september 2022, voorafgaand aan de zitting, telefonisch aangegeven niet aanwezig te zijn bij de zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Partijen hebben op 26 september 2022 bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer van de woning per waardepeildatum 1 januari 2019 nader moet worden vastgesteld op € 603.000 en dat de aanslagen OZB en watersysteemheffing dienovereenkomstig dienen te worden verminderd. Een beroep tegen de beschikking WOZ is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB (artikel 24, negende lid, van de Wet WOZ). Deze bepaling strekt zich niet uit tot de aanslag watersysteemheffing eigenaren. Omdat belanghebbende tegen de aanslag watersysteemheffing eigenaren geen gronden heeft aangevoerd, kan de rechtbank het tussen partijen gesloten compromis in zoverre niet in deze uitspraak bekrachtigen. De rechtbank verstaat de toezegging van de heffingsambtenaar echter zo, dat deze de aanslag watersysteemheffing ambtshalve zal verminderen, overeenkomstig de vermindering van de waardebeschikking.
2. Naast het inhoudelijke compromis zijn partijen een vergoeding in de proceskosten van belanghebbende overeengekomen. Deze kosten zijn tussen partijen vastgesteld op een bedrag van € 1.676,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor de voorbereiding van de zitting, met een waarde per punt van € 759). Ook zal de heffingsambtenaar de kosten van het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport ten bedrage van € 128,26 vergoeden. Het totale bedrag aan proceskostenvergoeding bedraagt daarmee (€ 1.676,50 + € 128,26 =) € 1.804,76. Daarnaast zal de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 vergoeden. De rechtbank heeft geen reden gezien om partijen hierin niet te volgen. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard.
3. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. Partijen verzoeken de rechtbank de vergoeding van immateriële schade vast te stellen. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is op 9 april 2020 door de heffingsambtenaar ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat het geschil inzake de vaststelling van de hoogte van de WOZ-waarde van de woning en van de aanslagen OZB en watersysteemheffing met de e-mail van 26 september 2022 ten einde is gekomen, zodat het tijdsverloop na 26 september 2022 buiten beschouwing moet blijven. [1] De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 6 maanden overschreden. Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500 per overschrijding per half jaar of een deel daarvan - recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 9 maanden heeft geduurd en daarmee 3 maanden te lang, komt 1/2 deel (dus € 250) voor rekening van de heffingsambtenaar, en de rest (€ 250) voor rekening van de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 603.000,-;
- vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan hem vergoedt;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.804,76;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag
van € 250;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 205.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 12 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.