ECLI:NL:RBZWB:2022:6512
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Kort geding
- mr. van Oijen
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid voorzieningenrechter in kort geding betreffende toevertrouwing van minderjarige
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die beiden ouderlijk gezag hebben over hun minderjarige kind. De man, woonachtig in Nederland, vorderde de toevertrouwing van het kind aan hem, dat momenteel in Oostenrijk verblijft bij de vrouw. De man stelde dat het in het belang van het kind was om in Nederland te verblijven en onderwijs te volgen, terwijl de vrouw betwistte dat de voorzieningenrechter bevoegd was om over de vorderingen te oordelen, aangezien de gewone verblijfplaats van het kind in Oostenrijk is.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2022 werd duidelijk dat de man en de vrouw een affectieve relatie hadden gehad, die in 2018 eindigde. Het kind, geboren in 2016, verblijft regelmatig bij de man in Nederland, maar de vrouw heeft altijd voor het kind gezorgd en betoogde dat het kind goed wordt verzorgd in Oostenrijk. De voorzieningenrechter heeft onderzocht of hij bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen, waarbij hij de internationale bevoegdheid beoordeelde aan de hand van de relevante Europese verordeningen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de gewone verblijfplaats van het kind op het moment van de procedure in Oostenrijk was en dat de Nederlandse rechter daarom onbevoegd was om de vorderingen te behandelen. De man kon geen beroep doen op spoedeisende maatregelen, omdat het kind zich in Oostenrijk bevond. De voorzieningenrechter heeft partijen aangemoedigd om via Cross Border mediation tot afspraken te komen. Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter zich onbevoegd en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.