ECLI:NL:RBZWB:2022:6514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
22-002377
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv betreffende inbeslagname van een hond

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die de teruggave van zijn hond, genaamd [naam hond], vorderde. De hond was in beslag genomen op 12 januari 2021 in het kader van een strafvorderlijk onderzoek. Klager, die zich liet vertegenwoordigen door zijn raadsman mr. J.C. Sneep, stelde dat hij de rechtmatige eigenaar van de hond was en dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave. Tijdens de behandeling in raadkamer op 15 maart 2022 zijn zowel klager als de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, gehoord. De officier van justitie gaf aan dat er geen onderzoeksbelang meer was om het beslag op de hond voort te zetten en dat de hond aan klager kon worden teruggegeven.

De rechtbank overwoog dat het klaagschrift tijdig was ingediend en dat klager ontvankelijk was. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak. Gezien het standpunt van de officier van justitie dat er geen strafvorderlijk belang meer bestond bij het voortduren van het beslag, en omdat er geen andere rechthebbende was aangemerkt, verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond. De rechtbank gelastte de teruggave van de hond aan klager, waarmee de emotionele hinder die klager ondervond door het voortduren van het beslag werd erkend.

De beslissing is genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door klager, afhankelijk van de betekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-010096-22
rk.nummer: 22-002377
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1970
wonende op het adres [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.C. Sneep, Stationslaan 1a2 te 4815 GW Breda
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 12 januari 2021 in het strafvorderlijk onderzoek tegen in beslag is genomen: een hond genaamd [naam hond] van het ras Jack Russel Terriër, geslacht teef;
  • het klaagschrift, ingediend op 4 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 15 maart 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, klager en mr. J.C. Sneep als gemachtigd raadsman van klager.
De belanghebbende [belanghebbende] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Namen klager is daartoe aangevoerd dat een hond genaamd [naam hond] in beslag is genomen, dat hij eigenaar is van de hond en dat hij de hond niet door een strafbaar feit heeft onttrokken aan enig rechthebbende. Voorts is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave en dat aan het onderzoek een einde is dan wel moet zijn gekomen. Daarnaast ondervindt klager door het voortduren van het beslag ernstige emotionele hinder.
In raadkamer heeft de advocaat in aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat klager de enige eigenaar van [naam hond] betreft. Klager heeft een Europees paspoort van [naam hond] waarin hij geregistreerd staat als eigenaar. Het feit dat [belanghebbende] heeft verklaard dat hij niet weet wie de eigenaar is, kan erin gelegen zijn dat er geen hondenbelasting is betaald. [naam hond] logeert bij [belanghebbende] omdat klager door ongelukkige omstandigheden bij Traverse terecht is gekomen en dakloos is. Klager is een bekende van [belanghebbende] en woont om de hoek bij Traverse. Zodoende kan klager op dagelijkse basis contact hebben met [naam hond] . Klager heeft gedurende dat contact nooit meegemaakt dat de woning eruit zag als op de dag van de inbeslagname van [naam hond] . Dit is dan ook een incident geweest, waar klager in het vervolg op zal letten. Voor wat betreft het onthouden van zorg is door de advocaat aangevoerd dat [naam hond] een hond van 12 jaar oud betreft, waaarbij de dierenarts adviseert een hond van dergelijke leeftijd niet meer onder narcose te brengen voor eventuele behandeling aan het gebit. Bij klager was wel bekend dat [naam hond] een – niet gevoelig – bultje had, maar niet dat dit een mogelijk gevaarlijke tumor betrof. Hij is daar wel een keer voor naar de dierenarts geweest. Daarnaast is opgemerkt dat klager [naam hond] al bezit vanaf het moment dat [naam hond] een pup was en dat [naam hond] het enige is dat klager nog heeft. Verzocht wordt dan ook om het klaagschrift gegrond te verklaren.
Klager heeft in raadkamer aangevoerd dat [naam hond] een prima gewicht en bouw had en dat hij nooit klachten heeft vernomen van de dierenarts. Na de laatste controle bij de dierenarts is klager naar een andere dierenarts gegaan. Daar heeft [naam hond] ook inentingen gekregen en is ook gezegd dat klager een keer langs moest komen om [naam hond] geheel te laten onderzoeken. Klager heeft aangevoerd dat hij ook dit jaar nog tabletten heeft gehaald bij de dierenarts voor epileptische aanvallen. Klager is naar een andere dierenarts gegaan omdat de vorige dierenarts, Dierenkliniek Oerle, [naam hond] te laag had ingeschaald voor haar medicijnen tegen epileptische aanvallen. Desgevraagd heeft klager aangegeven dat [naam hond] gewoon mager is. Hij meent dat het een kwalijke zaak is dat de vorige dierenarts daar niet over heeft geadviseerd. De kosten voor het voer van [naam hond] en de dierenarts kunnen betaald worden door de bewindvoerder.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat er, hoewel klager nog dient te worden gehoord als verdachte en het een lastige afweging betreft waar [naam hond] de beste verzorging krijgt, geen onderzoeksbelang is om het beslag op de hond te laten voortduren. De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat de teruggave van de hond aan klager gelast kan worden .

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
Nu er volgens de officier van justitie geen strafvorderlijk belang (meer) bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van de hond genaamd [naam hond] is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van de hond genaamd [naam hond] aan klager gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van de hond genaamd [naam hond] aan klager.
Deze beslissing is op 29 maart 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).