In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die de teruggave van zijn hond, genaamd [naam hond], vorderde. De hond was in beslag genomen op 12 januari 2021 in het kader van een strafvorderlijk onderzoek. Klager, die zich liet vertegenwoordigen door zijn raadsman mr. J.C. Sneep, stelde dat hij de rechtmatige eigenaar van de hond was en dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave. Tijdens de behandeling in raadkamer op 15 maart 2022 zijn zowel klager als de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, gehoord. De officier van justitie gaf aan dat er geen onderzoeksbelang meer was om het beslag op de hond voort te zetten en dat de hond aan klager kon worden teruggegeven.
De rechtbank overwoog dat het klaagschrift tijdig was ingediend en dat klager ontvankelijk was. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak. Gezien het standpunt van de officier van justitie dat er geen strafvorderlijk belang meer bestond bij het voortduren van het beslag, en omdat er geen andere rechthebbende was aangemerkt, verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond. De rechtbank gelastte de teruggave van de hond aan klager, waarmee de emotionele hinder die klager ondervond door het voortduren van het beslag werd erkend.
De beslissing is genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door klager, afhankelijk van de betekening van de beslissing.