ECLI:NL:RBZWB:2022:6518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21-020319
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA-afname in strafzaak witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2022 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, die was veroordeeld voor medeplichtigheid aan schuldwitwassen, stelde dat het afnemen van haar DNA-materiaal niet relevant zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 21 maart 2022 was opgeroepen voor de behandeling van het bezwaarschrift, maar niet is verschenen. De officier van justitie heeft betoogd dat DNA-onderzoek ook in het kader van witwassen van belang kan zijn en heeft verzocht het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig en op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank heeft de wettelijke vereisten voor de afname van celmateriaal als voldaan beschouwd. De rechtbank heeft de uitzonderingsgronden van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden besproken en geconcludeerd dat de veroordeelde geen recht heeft op een uitzondering. De rechtbank heeft overwogen dat witwassen vele verschijningsvormen kent en dat DNA-onderzoek in sommige gevallen van groot belang kan zijn voor de opsporing van strafbare feiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaar van de veroordeelde ongegrond is en heeft het bezwaarschrift verworpen. De beslissing is genomen door rechter R.P. Broeders in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/135185-21
rk-nummer: 21-020319
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 23 december 2021, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde]wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. C.Y. Kekik, Heemraadsingel 165, 3022 CG Rotterdam
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 21 maart 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. P.T.P. van der Made als, waarnemend, gemachtigd raadsman van veroordeelde gehoord.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het bezwaarschrift verschenen.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat veroordeelde, na bevel van de officier van justitie, DNA-materiaal heeft afgestaan naar aanleiding van een strafrechtelijke veroordeling. Veroordeelde is van mening dat opname van haar DNA-materiaal niet van betekenis zal zijn voor de voorkoming, vervolging en berechting van strafbare feiten. Er is geen sprake van recidiverisico. Veroordeelde is veroordeeld ter zake witwassen. Een misdrijf dat gelijkgesteld dient te worden met valsheid in geschrifte zijnde een feit waarbij DNA-onderzoek niet relevant is. Reden waarom veroordeelde de rechtbank verzoekt haar bezwaarschrift gegrond te verklaren onder vernietiging van het onder haar afgenomen DNA-materiaal.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat er in onderhavig geval geen sprake is van een uitzondering volgens de Wet. Ook bij strafvorderlijk onderzoek naar witwassen kan DNA van doorslaggevend belang zijn om tot een wettig bewijs te komen. Er is ook meerdere jurisprudentie te vinden waarin nader onderbouwd wordt waarom DNA wel van meerwaarde is in het strafrechtelijk (voor)onderzoek naar witwassen. De officier van justitie verzoekt de rechtbank het bezwaarschrift van veroordeelde ongegrond te verklaren.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 september 2021 is veroordeelde veroordeeld ter zake van, kort gezegd, medeplichtigheid aan schuldwitwassen tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 4 oktober 2021, heeft veroordeelde op 9 december 2021 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat, ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval veroordeelde geen beroep toekomt op de in de Wet genoemde uitzonderingen. Witwassen kent vele verschijningsvormen en daar zitten ook vormen bij voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek (zeer) bepalend kan zijn. Vervolgens kan niet gezegd worden dat zeer onaannemelijk is dat veroordeelde nooit (meer) een strafbaar feit zal plegen waarvoor DNA-onderzoek van belang kan zijn en dat hij dat in de toekomst ook nooit meer zal kunnen doen. Daarbij merkt de rechtbank op dat op het strafblad van veroordeelde nog een verdenking op witwassen staat vermeld. Van een steekhoudende reden waarom veroordeelde in de toekomst geen strafbare feiten meer kan plegen voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn is niet gebleken.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 4 april 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.