In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 25 oktober 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 had opgelegd. De inspecteur had de aanslag vastgesteld op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.389, waarbij hij € 201 belastingrente in rekening bracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, omdat hij meende dat hij de volledige hypothecaire rente over de woning in België als kosten van de eigen woning kon aftrekken, ondanks dat hij slechts voor 50% eigenaar was.
Tijdens de zitting op 20 september 2022 bevestigde belanghebbende dat de inspecteur de aanslag had opgelegd volgens de wettelijke bepalingen, maar hij stelde dat er een schending van het vertrouwensbeginsel was. Hij voerde aan dat hij in voorgaande jaren de volledige hypothecaire rente had opgevoerd en dat de inspecteur deze aangiften had gevolgd, wat bij hem de indruk wekte dat hij ook voor 2018 de volledige rente kon aftrekken. De inspecteur betwistte dit en stelde dat het volgen van eerdere aangiften geen rechtens te honoreren vertrouwen kan wekken.
De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de inspecteur bij eerdere aangiften nader onderzoek had verricht en dat er dus geen sprake was van rechtens te honoreren vertrouwen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat belanghebbende het griffierecht niet terugkreeg. De uitspraak werd gedaan door rechter J.P.A. Boersma en openbaar gemaakt op 2 november 2022.