ECLI:NL:RBZWB:2022:6533

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21-018549
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van voertuig

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, die haar auto in beslag genomen zag worden, verzocht om teruggave van het voertuig. De inbeslagname vond plaats op 24 november 2021 in verband met een mogelijke overtreding van de Wegenverkeerswet door haar partner, die zonder geldig rijbewijs reed. Klaagster stelde dat zij niet betrokken was bij strafbare feiten en dat het voertuig zakelijk was aangeschaft. De officier van justitie verzocht om handhaving van het beslag, onder verwijzing naar het recidiverisico van de partner van klaagster, die eerder was veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 15 maart 2022 was klaagster niet aanwezig, maar haar raadsman voerde aan dat de verbeurdverklaring van het voertuig niet proportioneel zou zijn. De rechtbank oordeelde dat klaagster als rechthebbende van het voertuig moest worden aangemerkt, maar dat zij bekend was met het gebruik van het voertuig door haar partner in verband met strafbare feiten. De rechtbank concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring zou overgaan, gezien de recidive van de partner en het feit dat beide partijen geen geldig rijbewijs bezaten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, waarbij zij het belang van strafvordering zwaarder liet wegen dan de belangen van klaagster. De beslissing werd genomen in het kader van de summiere beoordeling die bij klaagschriften gebruikelijk is, waarbij de rechtbank niet in detail op de hoofdzaak inging. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 21-018549
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [woonadres ]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.M.J. Joris, Molenstraat 10 te 4701 JS Roosendaal
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 24 november 2021 onder in het strafvorderlijk onderzoek tegen [naam 1] in beslag is genomen: een personenauto van het Volkswagen, type Golf, kleur grijs en voorzien van kenteken [kenteken] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 30 november 2021 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 15 maart 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, mr. M. Broere als gemachtigd waarnemend raadsman van klaagster en [naam 1] als belanghebbende.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat op 24 november 2021 de auto van klaagster in beslag is genomen in verband met een mogelijke overtreding van de Wegenverkeerswet door de partner van klaagster. Namens klaagster is aangevoerd dat zij niet betrokken is bij een strafbaar feit en het voertuig niet onder haar in beslag is genomen. Het is onwaarschijnlijk dat in een mogelijke strafzaak tegen haar zal worden overgegaan tot verbeurdverklaring. Daarnaast is aangevoerd dat een eventuele strafzaak tegen haar partner haar niet behoort te raken, nu zij geen wetenschap had van het plegen van strafbare feiten door haar partner. Klaagster wenst teruggave van de auto aan haar, nu zij geen andere vervoersmiddelen heeft en voor haar werkzaamheden afhankelijk is van de auto. Bovendien is de auto zakelijk aangeschaft en heeft zij alle betalingen voor de auto verricht.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te worden. Daartoe is aangevoerd dat het voertuig waarin verdachte [naam 1] reed in beslag is genomen omdat [naam 1] daarin reed zonder geldig rijbewijs, terwijl hij daarvoor al eerder is veroordeeld en er sprake is van drie drie openstaande zaken voor rijden zonder rijbewijs, waaronder een zaak met pleegdatum 10 oktober 2021; ook toen reed [naam 1] in het voertuig van klaagster. Klaagster is partner van verdachte en woonachtig op hetzelfde adres. Zij had kunnen en moeten voorkomen dat verdachte van haar voertuig gebruik kon maken. Klaagster is zelf ook niet in het bezit van enig rijbewijs, was ten tijde van de beslaglegging als bijrijdster aanwezig en wist dat [naam 1] geen geldig rijbewijs had. De officier van justitie acht het recidiverisico groot. Verdachte leert kennelijk niet van eerdere straffen, kan gebruikmaken van het voertuig en aan zowel verdachte als klaagster is geen geldig rijbewijs afgegeven. Gelet op het voorgaande acht de officier van justitie het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen. Verzocht wordt dan ook het klaagschrift ongegrond te verklaren.
In raadkamer heeft de advocaat de passage in het klaagschrift dat klaagster geen wetenschap had van het feit dat haar partner een voertuig bestuurde ingetrokken: zij zat namelijk naast hem in de auto.
Daarnaast is in aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat er bij verdachte [naam 1] feitelijk slechts éénmaal sprake is van recidive. De overige zaken staan nog open. In ieder geval lijkt de recidive beperkter te zijn dan het Openbaar Ministerie doet voorkomen. Daarnaast verwacht verdachte zijn rijbewijs spoedig te halen. Hij mag binnenkort voor zijn theorie-examen op en hij kan binnen nu en twee maanden zijn rijbewijs behalen. Ook klaagster zal deze maand theorie-examen doen en aansluitend praktijkexamen. Klaagster heeft de auto zakelijk aangeschaft. Dit heeft er vermoedelijk mee te maken dat zij anderen, eventueel voor haar, in haar auto laat rijden. Daar komt bij dat het voertuig een waarde heeft van bijna € 30.000,00. Gelet op straffen die doorgaans voor rijden zonder rijbewijs worden opgelegd, is het niet proportioneel om de verbeurdverklaring van het voertuig te bevelen; dit zal een te zware bestraffing opleveren. Primair is verzocht het klaagschrift gegrond te verklaren. Subsidiair is verzocht de behandeling van het klaagschrift aan te houden zodat in de tussentijd rijbewijzen gehaald kunnen worden, waardoor het recidiverisico en de vraag of een eventuele verbeurdverklaring in de rede ligt in een ander daglicht zullen komen te staan.
Belanghebbende en tevens verdachte [naam 1] heeft in raadkamer verklaard dat hij inderdaad al een paar keer is gepakt voor het rijden zonder rijbewijs. Het klopt dat hij op 24 november 2021 een voertuig heeft bestuurd. Hij is bezig met het behalen van zijn theorie en sinds vorig jaar april met rijlessen. Het voertuig is zakelijk aangeschaft en hier wordt niet privé mee gereden. Een vriendin en tevens collega van klaagster rijdt klaagster naar haar werk. Nu het voertuig in beslag is genomen, zijn er ook geen inkomsten.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. In reactie op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, heeft de officier van justitie gesteld dat het feit dat klaagster wellicht binnenkort haar rijbewijs zal halen los staat van de beoordeling van de klaagschriftprocedure. De zaak dient hiervoor niet te worden aangehouden. Er kan immers nog steeds een ontzegging van de rijbevoegdheid in de strafzaak worden opgelegd. Het feit dat er een auto is aangeschaft en dat verdachte al meerdere malen een proces-verbaal is aangezegd wegens het rijden zonder rijbewijs laat zien dat het hem niks interesseert. In de strafzaak zal de verbeurdverklaring van het voertuig worden gevorderd.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379 (https://www.navigator.nl/document/id12ee88abfa644cd3861417ec5b4d9cda?anchor=id-3b75fcf8-2685-4550-92bf-b6a83e564b80)).
De rechtbank is van oordeel dat klaagster als redelijkerwijs rechthebbende van het inbeslaggenomen voertuig dient te worden aangemerkt. Dit is ook niet betwist door beslagene [naam 1] . De rechtbank stelt vast dat klaagster bekend was met het gebruik van het inbeslaggenomen voertuig in verband met een strafbaar feit. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 2] van 24 november 2021 blijkt immers dat klaagster als bijrijdster in het voertuig zat en dat zij heeft verklaard dat zij allebei bezig waren met het behalen van hun rijbewijs, maar dat dit door “corona-perikelen” er nog niet van gekomen was. Ook heeft zij verklaard dat [naam 1] pas nog gezakt was voor zijn theorie-examen. Daarnaast blijkt uit de justitiële documentatie van [naam 1] dat er meermaals sprake is van recidive. Hij is op 8 januari 2019 en, 19 oktober 2017, 29 september 2016 en 30 juli 2013 meermalen veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs. Daarnaast zijn er twee zaken met een beleidssepot geseponeerd en is [naam 1] in drie openstaande zaken, waaronder onderhavige zaak, gedagvaard wegens het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank neemt voorts in overweging dat klaagster en haar partner nog steeds niet in het bezit zijn van een geldig rijbewijs. Zij hebben beiden geen theorie-examen behaald, waardoor zij kennelijk de verkeersregels nog onvoldoende beheersen Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen.
Voor wat betreft het betoog van de advocaat dat een eventuele verbeurdverklaring in strijd zou komen met de eisen van proportionaliteit, merkt de rechtbank op dat klaagster een voertuig heeft gekocht wetende dat aan zowel haar als haar partner geen geldig rijbewijs is afgegeven. Dat het voertuig zakelijk zou zijn aangeschaft is niet onderbouwd. Het feit dat klaagster staat ingeschreven in de Kamer van Koophandel maakt niet dat het voertuig enkel zakelijk wordt gebruikt. Wat de rechtbank wel kan vaststellen is dat de partner van klaagster in relatief korte tijd meerdere keren is aangehouden wegens het rijden zonder rijbewijs en dat gelet op zijn justitiële documentatie in combinatie met de relatief geringe pakkans het beeld naar voren komt dat de partner van klaagster het voertuig frequent gebruikt. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat verdachte zich vrijwel niets lijkt aan te trekken van de eerdere veroordelingen en de geldende verkeersregels nog niet voldoende beheerst, terwijl dit alles klaagster er niet van weerhoudt om als passagier in de door [naam 1] bestuurde auto plaats te nemen. Gelet op de in de auto aangetroffen kinderzitjes lijkt het aannemelijk dat [naam 1] de auto ook heeft bestuurd terwijl zijn (en klaagsters) kinderen in het voertuig aanwezig waren. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het recidiverisico hoog is en het beslag niet disproportioneel.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 29 maart 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).