Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, die haar auto in beslag genomen zag worden, verzocht om teruggave van het voertuig. De inbeslagname vond plaats op 24 november 2021 in verband met een mogelijke overtreding van de Wegenverkeerswet door haar partner, die zonder geldig rijbewijs reed. Klaagster stelde dat zij niet betrokken was bij strafbare feiten en dat het voertuig zakelijk was aangeschaft. De officier van justitie verzocht om handhaving van het beslag, onder verwijzing naar het recidiverisico van de partner van klaagster, die eerder was veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 15 maart 2022 was klaagster niet aanwezig, maar haar raadsman voerde aan dat de verbeurdverklaring van het voertuig niet proportioneel zou zijn. De rechtbank oordeelde dat klaagster als rechthebbende van het voertuig moest worden aangemerkt, maar dat zij bekend was met het gebruik van het voertuig door haar partner in verband met strafbare feiten. De rechtbank concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring zou overgaan, gezien de recidive van de partner en het feit dat beide partijen geen geldig rijbewijs bezaten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, waarbij zij het belang van strafvordering zwaarder liet wegen dan de belangen van klaagster. De beslissing werd genomen in het kader van de summiere beoordeling die bij klaagschriften gebruikelijk is, waarbij de rechtbank niet in detail op de hoofdzaak inging. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven.