ECLI:NL:RBZWB:2022:6540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
C/02/401281 KG ZA 22-433
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van camera in achtertuin wegens inbreuk op privacy

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], dat verweerder, hun buurman, een camera die in zijn achtertuin is geplaatst, verwijdert. De eisers stellen dat de camera inbreuk maakt op hun privacy, omdat deze gericht is op hun perceel en hen stelselmatig observeert. De camera is in 2021 geplaatst en de eisers hebben herhaaldelijk verzocht om verwijdering, maar verweerder heeft hier niet op gereageerd. Verweerder betwist de vordering en stelt dat de eisers geen spoedeisend belang hebben, omdat zij lange tijd hebben gewacht met hun verzoek. Hij voert aan dat de camera noodzakelijk is voor zijn eigen beveiliging, gezien eerdere pesterijen en vernielingen aan zijn woning.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de eisers wel degelijk spoedeisend belang hebben bij hun vordering, omdat de camera een onrechtmatige inbreuk op hun privacy vormt. De rechter stelt vast dat de camera zichtbaar is vanaf het perceel van de eisers en dat deze hen de mogelijkheid biedt tot stelselmatige observatie. De voorzieningenrechter concludeert dat de aanwezigheid van de camera een ernstige inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de eisers en dat de belangen van de eisers zwaarder wegen dan die van verweerder. De vordering van de eisers wordt toegewezen, en verweerder wordt veroordeeld om de camera binnen 48 uur te verwijderen en een dwangsom te betalen bij niet-naleving. Tevens wordt verweerder in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/401281 / KG ZA 22-433
Vonnis in kort geding van 27 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F. Bajrami,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. J.A. van Essen.

1.De procedure

1.1.
[verweerder] is vrijwillig verschenen in persoon van zijn advocaat.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de als conclusie van eis overgelegde concept dagvaarding met producties 1 en 2;
  • de brief van mr. Van Essen van 12 oktober 2022 met producties 1 t/m 8;
  • de mondelinge behandeling op 13 oktober 2022;
  • de pleitnota van [verweerder] ;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde productie van de zijde van [verweerder]
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen als voorlopige voorziening [verweerder] te veroordelen, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot het verwijderen van de camera in zijn achtertuin en hem te verbieden opnieuw een camera te bevestigen op zodanige plaats en in zodanige positie dat daarmee zicht wordt verschaft op het perceel van [eiser 1] en [eiser 2] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of dagdeel dat hij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 5.000,00, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten en de nakosten, althans dat een andere voorziening wordt getroffen die redelijk is en recht doet aan de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] .
2.2.
[verweerder] heeft daartegen verweer gevoerd.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat het navolgende vast.
- [eiser 1] en [eiser 2] wonen aan [adres eisers] te [woonplaats] . [verweerder] woont aan [adres verweerder] te [woonplaats] . Partijen zijn buren van elkaar.
- Partijen leven al gedurende langere tijd met elkaar in onmin.
- [verweerder] heeft in 2021 door de firma [bedrijfsnaam] aan zowel de voor- als achterzijde van zijn woning een aantal bewakingscamera’s laten plaatsen, waaronder een camera die is bevestigd aan de achterzijde van de woning, schuin boven het raam op de eerste verdieping (hierna: de camera).
Het onderhavige geschil beperkt zich tot deze camera, rechtsboven te zien op onderstaande foto:
  • [eiser 1] en [eiser 2] hebben [verweerder] bij brief van hun advocaat van 19 juli 2022, herhaald bij brief van 11 augustus 2022, verzocht om binnen een week over te gaan tot het verwijderen en verwijderd houden van de camera.
  • [verweerder] heeft op deze brieven niet gereageerd en hij heeft de camera niet verwijderd.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [verweerder] jegens hen onrechtmatig handelt doordat hij inbreuk maakt op hun privacy. De camera is duidelijk gericht op hun achterdeur en (een deel van) hun achtertuin. Zij gaan ervan uit dat de camera 24 uur per dag aanstaat en dat het mogelijk is om daarmee opnames te maken die via de telefoon van [verweerder] live kunnen worden bekeken.
3.3.
Volgens [verweerder] hebben [eiser 1] en [eiser 2] geen spoedeisend belang bij hun vorderingen, aangezien de camera al op 14 april 2021 is geplaatst en [eiser 1] en [eiser 2] daarna gedurende 15 maanden hebben stil gezeten, zodat zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, Daarnaast is hij van mening dat de vorderingen moeten worden afgewezen omdat [eiser 1] en [eiser 2] niet hebben voldaan aan de waarheidsplicht (artikel 21 Rv) door onvoldoende en onvolledig toe te lichten waarom de verstandhouding tussen partijen slecht is, terwijl uit de voorgeschiedenis blijkt dat hij genoodzaakt was de camera (’s) te laten plaatsen.
Voorts betwist [verweerder] dat er sprake is van een onrechtmatige situatie.
De camera heeft een vaste kijkhoek en kan niet draaien. De camera is zo ingesteld dat de delen van de achtertuin van [eiser 1] en [eiser 2] die onder het opnamebereik van de camera vallen op de opnamen door middel van zwarte balken worden afgerasterd en voor hem dus niet waarneembaar zijn. De instellingen van de camera kunnen door hem niet worden gewijzigd. [verweerder] verwijst naar het door hem tijdens de mondelinge behandeling overgelegde email van installateur [bedrijfsnaam] . De privacy van [eiser 1] en [eiser 2] wordt door de aanwezigheid van de camera niet geschonden, zodat zij geen belang hebben bij hun vordering tot verwijdering daarvan. Indien geoordeeld mocht worden dat er wel sprake is van schending van privacy beroept [verweerder] zich op een rechtvaardigingsgrond voor de aanwezigheid van de camera. Gelet op pesterijen (het structureel op muren en ramen bonzen in de nacht) en vernielingen aan zijn woonhuis -waarvan hij [eiser 1] en [eiser 2] verdenkt- heeft hij er recht op zijn perceel te beveiligen.
3.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser 1] en [eiser 2] voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Spoedeisendheid is gelegen in de aard van de vorderingen, namelijk het beëindigen van een onrechtmatige situatie. [eiser 1] en [eiser 2] hebben het tijdsverloop voldoende toegelicht. Zij hebben in dit verband verklaard dat de camera’s in etappes zijn geplaatst en dat de onderhavige camera in oktober 2021 is geplaatst. Zij hebben daarna eerst geprobeerd via buurtbemiddeling en mediation met [verweerder] tot een oplossing van het geschil te komen, maar dat dit niet is gelukt. Daarna heeft het nog enige tijd geduurd eer zij van de rechtsbijstandverzekeraar toestemming kregen om een procedure tegen [verweerder] te starten.
3.5.
Niet gebleken is dat [eiser 1] en [eiser 2] de verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren hebben geschonden. De voorzieningenrechter is voldoende geïnformeerd om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen.
3.6.
In deze zaak staat de vraag centraal of [verweerder] met het gebruik van de camera onrechtmatig inbreuk maakt op het recht van [eiser 1] en [eiser 2] op bescherming van hun privacy. Uitgangspunt daarbij is dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. Tevens dient te worden bezien of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.7.
Vast staat dat de camera vanaf het perceel van [eiser 1] en [eiser 2] te zien is en dat de lens naar hun perceel toe gericht is. Uit overgelegde foto’s blijkt bovendien dat de achtertuin van [eiser 1] en [eiser 2] binnen het opnamebereik van de camera valt. De camera biedt daardoor op voor [eiser 1] en [eiser 2] onmerkbare wijze de mogelijkheid van stelselmatige observatie. Dat de opgenomen delen van hun tuin door middel van zwarte blokken worden afgerasterd biedt onvoldoende waar-borg. Allereerst is voor [eiser 1] en [eiser 2] niet kenbaar wat er wordt opgenomen en zichtbaar is voor [verweerder] , zodat daarmee hun gevoel van onvrijheid niet wordt weggenomen. Daarnaast hebben zij er tijdens de mondelinge behandeling op gewezen dat de zwarte balken op de met de camera op 13 september 2022 om 12.25 uur gemaakte opnamen (randnummer 11 dagvaarding) afwijken van de zwarte balken op de opnamen van dezelfde dag om 14.15 uur (productie 7 [verweerder] ) . De voorzieningenrechter volgt [eiser 1] en [eiser 2] in hun standpunt dat de instellingen van de camera kennelijk wel door [verweerder] gewijzigd kunnen worden dan wel dat het in de macht van [verweerder] ligt om de instellingen van de camera, al dan niet via [bedrijfsnaam] , te kunnen wijzigen. De ter zitting overgelegde e-mail van [bedrijfsnaam] biedt onvoldoende steun voor het standpunt van [verweerder] dat dit niet het geval zou zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen betekent dit dat [verweerder] in beginsel onrechtmatig handelt jegens [eiser 1] en [eiser 2] .
3.8.
De op zichzelf legitieme wens van [verweerder] om zijn eigendom te beveiligen vormt onvoldoende rechtvaardiging voor een dergelijke inbreuk. Door [verweerder] is niets overgelegd waaruit blijkt dat [eiser 1] en/of [eiser 2] verantwoordelijk zijn voor de door hem gestelde pesterijen en vernielingen. Bovendien valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom de camera op de huidige hoogte is aangebracht en waarom deze niet op lagere hoogte of op een andere locatie in de tuin kan worden gehangen zodat deze geen zicht meer heeft op het perceel van [eiser 1] en [eiser 2] . Daarnaast is door [verweerder] onvoldoende toegelicht wat de toegevoegde waarde is van deze camera naast de andere twee camera’s die zich in zijn achtertuin bevinden.
Dit alles betekent dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is en dat het gebruik van de camera ook niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.9.
De voorzieningenrechter komt daarom tot het oordeel dat de aanwezigheid van de camera een verregaande inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser 1] en [eiser 2] en dat de ernst van de stelselmatige inbreuk op de privacy van [eiser 1] en [eiser 2] die dat met zich meebrengt zodanig is dat het belang van [eiser 1] en [eiser 2] bij verwijdering van de camera zwaarder weegt dan het belang van [verweerder] bij het behoud daarvan.
3.10.
De vorderingen zullen worden toegewezen.
3.11.
[verweerder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.330,00
3.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

de voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [verweerder] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de camera die is bevestigd aan de achterzijde van zijn woning, schuin boven het raam op de eerste verdieping, te verwijderen;
4.2.
verbiedt [verweerder] om op opnieuw een camera te bevestigen op een zodanige plaats en in zodanige positie dat daarmee zicht wordt verschaft op het perceel van [eiser 1] en [eiser 2] ;
4.3.
bepaalt dat [verweerder] een dwangsom verbeurt van € 250,00 per dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat hij in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 5.000,00 aan te verbeuren dwangsommen;
4.4.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] gevallen tot op heden begroot op € 1.330,00;
4.5.
veroordeelt [verweerder] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verweerder] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.