ECLI:NL:RBZWB:2022:6543

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
C/02/385718 / HA ZA 21-290
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een koopovereenkomst en schadevergoeding in verband met non-conformiteit van een product

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vorderde de eiseres, International Garden Components BV (IGC), betaling van een bedrag van € 78.154,74 van de gedaagde, Promat-IGC B.V. (voorheen Sun Express Doors B.V.), als gevolg van een activa-passiva transactie. De vorderingen van IGC omvatten onder andere schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen en niet-nakoming van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat IGC en Promat in 2020 een koopovereenkomst hebben gesloten waarbij Promat activa en passiva van IGC overnam, inclusief de CoverQ, een product dat later gebreken vertoonde. Promat voerde aan dat IGC onjuiste mededelingen had gedaan over de kwaliteit van de CoverQ, wat leidde tot schade. De rechtbank oordeelde dat Promat onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims van bedrog en dwaling, en dat zij niet had voldaan aan haar onderzoeksplicht. De rechtbank wees de vorderingen van Promat in reconventie af en oordeelde dat IGC recht had op betaling van de openstaande bedragen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank legde ook een dwangsom op aan IGC voor het niet verstrekken van mallen en matrijzen aan Promat. De proceskosten werden toegewezen aan IGC, die grotendeels in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/385718 / HA ZA 21-290
Vonnis van 2 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL GARDEN COMPONENTS BV,
gevestigd te Tilburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. O.J.W. Reijnders te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUN EXPRESS DOORS BV, thans geheten Promat-IGC B.V.,
gevestigd te Dongen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T.M. Schraven te Tilburg.
Partijen zullen hierna IGC en Promat worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 1 september 2021 en de daarin genoemde stukken;
– de conclusie van antwoord in reconventie zijdens IGC;
– de akte wijziging eis en overlegging producties 17 t/m 38 zijdens IGC;
– de akte overlegging producties 16 en 17 zijdens Promat;
– de nadere akte wijziging eis en overlegging producties 39 en 40 zijdens IGC;
– de akte overlegging producties 18 t/m 21 zijdens Promat;
– de mondelinge behandeling van 6 juli 2022 en de daarvan gemaakte
zittingsaantekeningen;
– de spreekaantekeningen zijdens IGC;
– de spreekaantekeningen zijdens Promat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie

2.1.
IGC vordert na nadere akte wijziging eis – samengevat– dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Promat veroordeelt om aan IGC te betalen een bedrag van € 78.154,74, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf de respectievelijke vervaldata, althans de dag van betekening van deze dagvaarding tot aan de datum van volledige voldoening;
II. voor recht verklaart dat Promat jegens IGC onrechtmatig heeft gehandeld door klanten te benaderen en jegens IGC op te zetten met als kennelijk doel een verrekenbare vordering op IGC te creëren, althans voor recht verklaart dat deze handelwijze in strijd is met artikel 6:2 BW en Promat veroordeelt om aan IGC te vergoeden de door haar als gevolg van voornoemd onrechtmatig handelen althans toerekenbare tekortkoming te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bijstaat en te vereffenen volgens de wet;
III. voor recht verklaart dat Promat per 15 mei 2021 uit hoofde van de geldlening aan IGC een bedrag van € 332.867,10 is verschuldigd;
IV. Promat veroordeelt om aan IGC uit hoofde van de geldlening te betalen een bedrag van € 332.867,10, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 15 mei 2021 tot aan de datum van volledige voldoening onder de voorwaarde dat de door Promat (uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst) reeds aan IGC betaalde bedragen in mindering worden gebracht;
V. voor recht verklaart dat Promat uit hoofde van de managementovereenkomst tot
1 november 2021 de contractuele fees ad € 4.800,00 inclusief btw per maand verschuldigd is;
VI. Promat veroordeelt om aan IGC te betalen een bedrag van € 9.600,14, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de datum van volledige voldoening;
VII. voor recht verklaart dat Promat de tussen partijen overeengekomen bedrijfsruimte ad 550m2 (netto) bij een vrije hoogte van 6,5 meter plus 50m2 met een hoogte van 4 meter niet (kosteloos) aan IGC beschikbaar heeft gesteld en dat Promat aansprakelijk is voor de deswege door IGC geleden en te lijden schade;
VIII. Promat veroordeelt tot vergoeding van de door IGC geleden en te lijden schade vanwege het niet beschikbaar stellen van de overeengekomen bedrijfsruimte, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet;
IX. Voor recht verklaart dat Promat niet aan haar in artikel 2) c. van het Addendum en de bijlage bij het Addendum neergelegde (maximale) inspanningsverplichting heeft voldaan;
X. Promat veroordeelt tot vergoeding van de door IGC geleden en te lijden schade vanwege het door Promat niet ex artikel 2) c van het Addendum en de bijlage bij het Addendum (maximaal) inspannen om de niet overgenomen voorraad windscreen en IGC zo snel mogelijk te verkopen, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet;
XI. Promat veroordeelt om op straffe van verschuldigdheid van dwangsommen ad
€ 1000,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00, binnen 5 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan IGC rekening en verantwoording doet voor de aan de voorraden van IGC onttrokken aan derden verkochte roerende zaken door o.a. inzage te geven in de voorraadposities en aan derden verzonden facturen;
XII. Promat te veroordelen in de proceskosten inclusief beslagkosten.
2.2.
Promat voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
2.4.
Promat vordert – samengevat – dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. IGC veroordeelt haar verplichtingen uit de koopovereenkomst na te komen door de mallen, matrijzen, constructietekeningen en de jaarrekening te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat IGC niet aan voorgaande voldoet;
II.
primair: IGC veroordeelt een bedrag te betalen van € 829.663,42, vermeerderd met rente;
subsidiair: voor recht verklaart dat IGC aansprakelijk is voor de schade die Promat heeft geleden ter zake de koopovereenkomst en IGC veroordeelt deze schade te vergoeden, op te maken bij staat;
meer subsidiair: een verklaring voor recht dat Promat gedwaald heeft bij het sluiten van de koopovereenkomst en de aanverwante overeenkomsten en de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel te wijzigen en IGC veroordeelt tot betaling van een bedrag € 76.637,50 vermeerderd met rente.
2.5.
IGC voert verweer.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
2.7.
Promat vordert – samengevat – dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. IGC veroordeelt om een bedrag te betalen van € 24.722,95 vermeerderd met rente, althans het bedrag dat na verrekening resteert;
II. de gelegde beslagen opheft en IGC verbiedt om opnieuw beslag te leggen.
2.8.
IGC voert verweer.
2.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Vanwege hun nauwe samenhang worden de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie hieronder gezamenlijk behandeld.
3.2.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
– IGC is een bedrijf dat actief is geweest op de markt van ‘garden components’, waaronder parasols, windschermen, terrasaccessoires en de CoverQ-parasol (hierna: CoverQ). Enig aandeelhouder en bestuurder van IGC is de besloten vennootschap Embas B.V. (hierna: Embas). Indirect bestuurders van Embas zijn de heer [naam indirect bestuurder Embas 1] en zijn zus [naam indirect bestuurder Embas 2] via hun persoonlijke holdings.
– IGC heeft de CoverQ in 2009 overgenomen van Windscreen B.V., nadat Windscreen B.V. failliet was verklaard. IGC heeft sinds de overname van de CoverQ een aanzienlijk bedrag in de ontwikkeling van de CoverQ geïnvesteerd.
– Promat (tot 5 mei 2021 Sun Express Doors B.V. geheten) heeft als hoofdactiviteit het verkopen en monteren van zonwering. Enig aandeelhouder en bestuurder van Promat is de besloten vennootschap H&H Holding B.V. (hierna: H&H Holding). Indirect aandeelhouders van H&H Holding zijn de heren [naam 2] en [naam 3] middels de besloten vennootschappen [naam 2] Holding B.V. en [naam 3] Beheermaatschappij Tilburg B.V. De heer [naam 2] is tevens bestuurder van [naam 2] Holding B.V. en H&H Holding.
– In het najaar van 2019 zijn Promat en IGC met elkaar in gesprek gegaan over een mogelijke koop/verkoop van de aandelen in Embas met als doel dat Promat indirect de aandelen in IGC ging houden.
– IGC heeft haar onderneming uiteindelijk in 2020 verkocht aan Promat door middel van een activa en passiva transactie. IGC en Promat kozen voor een activa en passiva transactie omdat Promat geen interesse had in het tuinmeubelenassortiment van IGC en – volgens een gespreksnotitie van 14 juli 2020 – omdat er een
“Voordeel voor de koper is dat een due diligence onderzoek niet of minder intensief aan de orde is omdat later opkomende verplichtingen voor de verkoper blijven.”
– Op 29 augustus 2020 hebben IGC en Promat een koopovereenkomst gesloten voor de in de overeenkomst vastgelegde activa en passiva (hierna: Koopovereenkomst). Promat heeft het horeca-assortiment met parasols, waaronder de CoverQ, en de windschermen van IGC overgenomen. De tuinmeubelen en tuinkussens zijn buiten de overname gebleven. Ten aanzien van de overgenomen activa en passiva is in de Koopovereenkomst bepaald:
“Artikel 2 - Verkoop en koop
Verkoper verkoopt aan Koper gelijk Koper hierbij van Verkoper koopt de met ingang van de Overdrachtsdatum aan Verkoper toebehorende Activa en Passiva alsmede alle daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen waarbij de roerende zaken omvattende Activa zullen worden overgedragen onder voorbehoud van een ten gunste van Verkoper gevestigd stil pandrecht. De Activa en Passiva bestaan uit:
Activa: de voorraad IGC, de (im-)materiële vaste activa en het onderhanden werk, hierna in artikel 3.3 nader gespecificeerd onder A, B en C, waarbij per 31 augustus 2020 nog een lijst/bijlage 3 wordt opgesteld en aan Koper ter hand gesteld van de op dat moment aanwezig voorraad en bedrijfsmiddelen.
Passiva: de verplichtingen uit hoofde van vooruit ontvangen opbrengst en aanbetalingen en de verplichtingen aan personeel, hierna in artikel 3.3 nader gespecificeerd onder D en E.”
– IGC en Promat zijn een voorlopige koopprijs van € 400.000,00 overeengekomen. De koopprijs is gebaseerd op de balans van 2019 en zou worden bijgesteld aan de hand van de balans van 2020:
“3.1 Voor de totstandkoming van de voorlopige koopprijs voor de Activa en Passiva is uitgegaan van de balans per 31 augustus 2019.
3.2
De definitieve koopprijs, de Koopprijs, zal worden gebaseerd op de cijfer op 31 augustus 2020, oftewel de balans per 31 augustus 2020. […] De resultante van onderstaande A t/m E op basis van deze nog op te maken en vast te stellen cijfers per 31 augustus 2020 minus EUR 50.000 leidt tot de Koopprijs.
3.3
Indeling A t/m E:
A. voorraad IGC gewaardeerd tegen kostprijs per 31 augustus 2020;
B. (im-)materiële vaste activa, mallen en matrijzen, bedrijfs- en vervoersmiddelen, machines, inventaris, computers, hoogwerker, heftrucs gewaardeerd op boekwaarde verhoogd met stille reserve groot EUR 100.000;
C. onderhanden werk van projecten in uitvoering per 31 augustus 2020;
D. verplichtingen uit hoofde van vooruit ontvangen opbrengst en aanbetalingen per 31 augustus 2020;
E. verplichtingen aan personeel uit hoofde van vakantiegeld, vakantiedagen en gratificatierechten.”
– Concreet was de koopprijs als volgt opgebouwd:
€ 450.000
€ 50.000
post
bedrag Debet
bedrag Credit
opmerking
Bedrijfsmiddelen
€ 62.756
na afschrijvingen
Investeringen 2020
€ 8.669
na afschrijvingen
Werkportefeuille
Voorstel: waardering 50% van de bruto winst (= ±€35k). IGC factureert klant en betaalt In-’N Outdoor 41% +30,5%. De gehele inkoop vanaf 01 september betaalt In- ’N Outdoor.
Verplichtingen personeel
€ 0
door Carpeti betaald
Voorraad IGC
€ 278.574
Stille reserves bedrijfsmiddelen
€ 100.000
Korting koopsom
€ 50.000
Saldo koopsom € 400.000
– Partijen hebben in de Koopovereenkomst afgesproken om de verschuldigde koopprijs om te zetten in een geldlening:
“3.9 De Koopprijs zal op de Overdrachtsdatum door Koper aan Verkoper schuldig worden gebleven en gelijktijdig worden omgezet in een door Verkoper aan Koper verstrekte geldlening. Tot meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst zullen door Koper aan Verkoper zekerheden worden verstrekt. […]”
– H&H Holding heeft zich hoofdelijk verbonden tot nakoming van de betalingsverplichtingen van Promat (artikel 11.2 van de koopovereenkomst) en [naam 3] Beheermaatschappij Tilburg B.V. en [naam 2] Holding B.V. hebben zich borg gesteld voor de nakoming van de betalingsverplichtingen van Promat, ieder voor een maximumbedrag van € 50.000,00 (artikel 11.5 van de Koopovereenkomst). Ter vastlegging van deze afspraken hebben partijen op 20 november 2020 een geldleningsovereenkomst gesloten met bijbehorende akten van borgstelling.
– In de Koopovereenkomst staat verder, voor zover van belang, het volgende vermeld:
In aanmerking nemende dat:
[…]
-
De over te nemen activa en passiva zijn voorzien van een toegekende waarde en toelichting door Verkoper aan Koper, zoals opgenomen in het Voorstel overname ondernemingsactiviteiten Embas/IGC groep op basis van een activa/passiva transactie dat Verkoper in ‘ [naam 1] ’ heeft gepresenteerd(bijlage 1)en als resultaat van de daarop volgende onderhandelingen is wilsovereenstemming over de essentialia bereikt, welke deels ook in een becommentarieerde gespreksnotitie van 14 juli 2020 om 15:41 uur is vastgelegd(bijlage 2);
-
Verkoper heeft Koper alle relevante informatie verband houdende met de koop en verkoop van de activa en passiva verstrekt en Koper is voldoende in de gelegenheid gesteld aanvullende informatie van Verkoper te verkrijgen.”
“Artikel 5 – Garanties
5.1
Verkoper draagt de Activa in eigendom over en verklaart de volle en vrije beschikking daarover te hebben, hetgeen onder meer inhoudt dat deze Activa niet met enig pandrecht anders dan het door Verkoper voorbehouden pandrecht (roerende zaken) bezwaard zijn, dat geen bevoorrechte schulden of beslagen ten laste daarvan bestaan en deze vrij zijn van gebruiks- en genotsrechten van derden.
5.2
Partijen komen uitdrukkelijk overeen dat de enige garanties welke Verkoper ter zake van deze koop, verkoop en overdracht der Activa en Passiva aan Koper verstrekt, de in het eerste van dit artikel opgenomen garanties zijn. Behoudens inbreuk op de in lid 1 van dit artikel vermelde garanties is Verkoper niet voor enige schade, kosten, uitgaven, verlies of rente, van welke aard dan ook, hoe ook genaamd aansprakelijk, hetgeen Koper hierbij uitdrukkelijk aanvaardt. Koper vrijwaart en stelt Verkoper schadeloos voor alle voormelde aanspraken en daaruit voortvloeiende schade, kosten, uitgaven, verlies en rente, van welke aard ook, hoe ook genaamd, waarvan Partijen de aansprakelijkheid van Verkoper hebben uitgesloten.”
Artikel 8 – Overeenkomsten
8.1
Verkoper draagt alle in de aan deze overeenkomst gehechte en door partijen geparafeerde bijlage 5 vermelde, in het kader van de Onderneming per Overdrachtsdatum bestaande rechten en verplichtingen uit lopende overeenkomsten, contractuele en andere rechtsverhoudingen door middel van contractsoverneming over aan Koper, gelijk Koper deze rechten als eigen rechten aanneemt. Koper treedt aldus voor zover mogelijk rechtstreeks in plaats van Verkoper.
[…]
8.6
Voor zover enige contractuele wederpartij van Verkoper niet bereid blijkt te zijn om Koper voor de toekomst als contractuele wederpartij te accepteren, zal Verkoper, met vrijwaring door Koper van alle mogelijke aanspraken van de betreffende contractuele wederpartij, in redelijkheid meewerken aan enig andere structuur die het mogelijk maakt dat via Verkoper -zijnde de formele drager van rechten en verplichtingen- de activiteiten kunnen worden voortgezet door Koper, zoals beoogd door deze overeenkomst.”
“Artikel 12 – Opslag, huisvesting, beheer en bewerken voorraad, werkzaamheden [naam indirect bestuurder Embas 1] en [naam indirect bestuurder Embas 2] en varia
12.1
Door Koper wordt aan Verkoper gedurende maximaal drie jaren kosteloos ruimte voor opslag en verhuizing van de zogenaamde (bij partijen genoegzaam bekende) ‘Windscreenvoorraad’ als ook privé spullen van de heer [naam indirect bestuurder Embas 1] beschikbaar gesteld. Betreffende ruimte mag over meerdere locaties in de directe omgeving van Tilburg verspreid liggen en omvat een vergelijkbare oppervlakte c.q. inhoud als 350m2 (netto) bij een vrije hoogte van 6,5 meter in kooien plus 50m2 met een hoogte van 4 meter
[…]
12.4
[naam indirect bestuurder Embas 1] zal met ingang van de Overdrachtsdatum tot 1 november 2021 op 3 dagen per week werkzaam c.q. beschikbaar zijn. Eventuele verlenging is na onderling overleg en overeenstemming mogelijk. De daartoe aan (de personal holding van) [naam indirect bestuurder Embas 1] te betalen management fee bedraagt EUR 3.967 ex BTW per maand (excl. autovergoeding op basis van € 0,19 per gereden zakelijke kilometer, telefoon en onkosten). […]”
– Op 9 oktober 2020 heeft Promat met de persoonlijke holding van [naam indirect bestuurder Embas 1] een managementovereenkomst gesloten, waarin partijen zijn overeengekomen dat [naam indirect bestuurder Embas 1] met ingang van 1 september 2020 tot 1 november 2021 voor drie dagen per week werkzaam c.q. beschikbaar zal zijn als adviseur van de vennootschap tegen een vergoeding van € 3.967,00 ex btw per maand en een onkostenvergoeding.
– De Koopovereenkomst is op 20 november 2020 aangevuld met een addendum (hierna: Addendum) en een tweetal bijlagen. In het Addendum is de koopprijs met € 25.000,00 naar beneden bijgesteld, onder meer omdat een softwarepakket en een deel van de voorraad niet werd overgenomen. Als gevolg daarvan heeft Promat de voorraad overgenomen voor een bedrag van € 203.575,00. In dit bedrag is een bedrag van € 49.970,33 inbegrepen voor de voorraad CoverQ.
– In het Addendum is verder, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“[…]
3) Managementovereenkomst [naam indirect bestuurder Embas 1] :
[naam indirect bestuurder Embas 1] is per 11 november 2020 vrijgesteld van alle werkzaamheden. Voor het overige wordt de managementvergoeding tot 01 november 2021 onverkort betaald.
[…]
– In Bijlage A is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Gezamenlijke commitment overtollige (Windscreen) voorraad:
[…]
2) RO 12.1: Het aantal m2 huisvesting voor Windscreen voorraad en privé spullen [naam indirect bestuurder Embas 1] die door de koper kosteloos beschikbaar worden gesteld wordt door het niet overnemen van de gehele voorraad IGC (zie voornoemd Bijlagen RO #8) verhoogd van 350m2 (netto) naar ± 550m2 (netto). Het exact aantal benodigde m2 zal vastgesteld worden bij het verhuizen van de betreffende goederen.
3) De koper is bereid om, in plaats van de huisvesting kosteloos beschikbaar te stellen zoals in RO 12.1 is overeengekomen, de benodigde ruimte geheel of gedeeltelijk bij [naam indirect bestuurder Embas 1] te huren tegen marktconforme prijzen.
4) RO 12.3: Ter aanvulling: De koper en Verkoper zullen zich maximaal inspannen om de niet overgenomen voorraad Windscreen en IGC (zie Bijlage RO #8) zo snel mogelijk te verkopen. De Koper zal daartoe zijn personeel en beschikbare bedrijfsmiddelen (zoals webshop, website en showroom(s)) inzetten alsmede binnenkomende aanvragen en kansen met de verkoper delen. De Verkoper zal de Koper op de hoogte houden van de voorraad posities en potentiële gegadigden desgewenst ontvangen, of aanvragen in alle redelijkheid in behandeling nemen. […]”
– Begin 2021 is Promat tijdelijk gestopt met de verkoop van de CoverQ nadat er klachten waren binnengekomen over de CoverQ. Eind februari 2021 heeft Promat B2aM ingehuurd om onderzoek te doen naar de techniek van de CoverQ. B2aM heeft vervolgens een rapportage verstrekt op 29 april 2021 waaruit volgt dat de baleinen niet op een juiste manier zijn bevestigd aan de bracket, de baleinen te scherp zijn, de doeklengte niet juist is, het doek klem komt te zitten door de omvang van de diameter van de onderflens en dat de motor van de CoverQ niet gelagerd is.
– Promat en IGC hebben in maart 2021 twee keer met elkaar gesproken over de nakoming van de verplichtingen onder de Koopovereenkomst, het Addendum en de Geldleningsovereenkomst, de deugdelijkheid van de CoverQ en de klachten die zijn geuit over de CoverQ.
– Op 2 april 2021 heeft vervolgens weer een gesprek tussen Promat en IGC plaatsgevonden, waarvan op 4 april 2021 een gespreksverslag is opgesteld door [naam indirect bestuurder Embas 1] :
“1) CoverQ: [naam 4] [rechtbank: [naam 2] ] vindt de kwaliteit van CoverQ onder de maat maar geeft geen/onvoldoende details. [naam indirect bestuurder Embas 1] herhaalt samen met [naam 4] en [naam 5] de pijnpunten te willen bespreken en mee te willen werken aan optimalisatie. [naam 4] wijst dit vooralsnog af.
[naam indirect bestuurder Embas 1] is van mening dat [naam 4] zich baseert op onjuiste informatie en interpretaties, dat hem aantoonbaar en bij herhaling wordt/werd geweigerd om een fatsoenlijke overdracht van kennis en dossiers m.bt. CoverQ te laten plaatsvinden, dat hem niet de mogelijkheid geboden wordt zich te weren of lopende zaken af te wikkelen en thans niemand bij In- ’N Outdoor bij machte is om klanten van dienst te zijn of lopende dossiers naar behoren af te werken.”
– Een dag later heeft [naam indirect bestuurder Embas 1] namens IGC een voorstel gedaan om de bestaande klanten met een CoverQ een optimalisatiepakket aan te bieden. Promat diende wel de facturen van IGC te betalen en ervoor te zorgen dat IGC voorraad in Kaatsheuvel kon zetten.
– Op 7 april 2021 heeft Promat aan IGC een e-mail gestuurd waarbij zij onder meer een beroep deed op verrekening van de door haar geleden schade met de betalingen die zij diende te verrichten aan IGC onder de Koopovereenkomst en Geldleningsovereenkomst:
“Wij kunnen niet anders dan concluderen dat jij ons een kat in de zak hebt verkocht. Jij hebt ons tijdens die onderhandelingen voorgehouden dat CoverQ volledig is doorontwikkeld en dat jij ruim EUR 250.000,-- in die ontwikkeling hebt geïnvesteerd. Onlangs gaf jij aan dat jij in dat verband maar EUR 150.000,-- hebt geïnvesteerd en wij zijn er inmiddels van overtuigd dat ook dat niet waar is.”
– Op 13 april 2021 heeft IGC aan Promat een ingebrekestelling gestuurd om tot nakoming over te gaan van de Koopovereenkomst, het Addendum en de Geldleningsovereenkomst.
– Promat heeft op 14 april 2021 aan haar klanten een email gestuurd met de mededeling dat klanten die klachten hebben over de CoverQ zich direct kunnen melden bij [naam indirect bestuurder Embas 1] met tevens een concept brief die Promat voor de klanten had opgesteld:
“[…] We hebben deze parasol gelijk onder de loep genomen en geconstateerd dat deze parasol niet juist is ontwikkeld. [..] Echter heeft u daar natuurlijk op dit moment niets aan. Ik zou u ook willen vragen om onderstaande brief aan te passen en te versturen aan de eigenaar van IGC-Group Dhr. Pessers. Er is inmiddels een collectief gestart vanuit ondernemers om deze kwestie op een juiste manier te benaderen. Middels het versturen van deze brief, sluit u zich hier bij aan. […]”
– Op 21 april 2021 heeft IGC een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de ING Bank N.V., ABN AMRO Bank N.V. en Rabobank ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Na daartoe verkregen verlof heeft IGC op 22 april 2021 de beslagen gelegd en overbetekend aan Promat.
– Op 22 april 2021 heeft IGC Promat en haar bestuurders aansprakelijk gesteld voor de schade die IGC lijdt als gevolg van het verzenden van de brief aan de (voormalig) klanten van IGC.
– Promat heeft op 26 april 2021 aansprakelijkheid van de hand gewezen en aan IGC laten weten:
“IGC heeft tijdens de onderhandelingen over de koopovereenkomst te kennen gegeven dat de CoverQ voor haar rekening en risico volledig is ontwikkeld tot een volwaardig en perfect werkend product en dat er meer dan € 250.000 is geïnvesteerd in de ontwikkeling.”
– Op 27 april 2021 heeft IGC Promat per brief gesommeerd om voldoende opslagruimte ter beschikking te stellen en tevens aansprakelijk gesteld voor de verhuiskosten, de huur van € 1000,00 per maand voor drie jaren en de huur van de Kapitein Hatterasstraat 48 voor drie maanden.
– Nadat IGC Promat op 4 mei 2021 had gedagvaard wegens het niet nakomen van de koopovereenkomst, heeft Promat op 14 mei 2021 haar betalingsverplichting met betrekking tot de geldleningsovereenkomst opgeschort vanwege gestelde gebreken aan de CoverQ. Daarop heeft IGC een incasso kort geding aanhangig gemaakt tegen Promat, H&H Holding, [naam 3] Beheermaatschappij Tilburg BV en [naam 2] Holding. Dit heeft bij het hof geleid tot een vaststellingsovereenkomst d.d. 22 september 2021, waarin onder meer het volgende is overeengekomen:
“1. Promat betaalt de achterstallige termijnen volgens de onderhavige geldlening tot heden en de toekomstige termijnen volgens deze geldlening totdat in totaal uit hoofde van de geldlening € 150.000,00 in hoofdsom is betaald. De maandelijkse termijnen (rente en aflossing) worden betaald overeenkomstig het aan dit proces-verbaal gehechte schema […]. De termijnen zijn betaald over de periode tot en met april 2021. De toekomstige termijnen betreffen de periode mei 2021 tot en met september 2022.
2. Promat betaalt, binnen uiterlijk 14 dagen na heden, € 19.000,00 inclusief BTW in mindering op de factuurbedragen met betrekking tot de betalingen die IGC heeft voorgeschoten en die onderwerp zijn van de tussen partijen lopende bodemzaak.
3. Promat schort de betaling van het restant uit hoofde van de geldlening op, uiterlijk totdat in hoger beroep uitspraak is gedaan in de bodemzaak die op dit moment tussen partijen aanhangig is. Indien Promat cassatieberoep zal instellen van de uitspraak in hoger beroep maakt Promat het bedrag dat zij op grond van de uitspraak in hoger beroep aan IGC verschuldigd is, over op de derdenrekening van de advocaat van IGC. Dat bedrag blijft in depot op deze derdenrekening totdat in de bodemzaak een uitspraak onherroepelijk is geworden of partijen een regeling hebben getroffen.
[…]
5. De managementvergoeding die is betaald over de periode tot en met augustus 2021 vordert Promat op dit moment niet terug, maar zij behoudt zich het recht voor om dit in een andere procedure wel te doen. Promat mag de betaling van de termijnen over september en oktober 2021 opschorten totdat over de verschuldigdheid van de managementvergoeding onherroepelijk uitspraak is gedaan of partijen daar een regeling over hebben getroffen.”
– Op 20 juli 2021 heeft Promat IGC in gebreke gesteld omdat IGC de mallen en matrijzen, tekeningen en de jaarstukken niet verstrekte.
– Op 21 juli 2021 heeft IGC Promat bericht dat geen sprake is van verzuim omdat Promat reeds over de tekeningen, mallen en matrijzen beschikt, en dat IGC niet gehouden zou zijn tot het verstrekken van de jaarstukken en dat Promat daar bovendien ook vanaf heeft gezien bij het Addendum. Op deze brief is op 23 juli 2021 door Promat gereageerd.
– Op 14 januari 2020 heeft IGC een tweede bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarvan de inzet nakoming van geldleningsovereenkomst is. Deze zaak is bij de rechtbank aanhangig onder rolnummer: C/02/393941 / HA ZA 22-32.
3.3.
IGC vordert nakoming van de in de diverse overeenkomsten neergelegde afspraken, te weten de afspraak met betrekking tot het ter beschikking stellen van opslagruimte en het vergoeden van de verhuiskosten (de artikelen 12.1 en 12.2 van de Koopovereenkomst en artikel 2 van bijlage A bij het Addendum), de afspraak met betrekking tot het managementfee van [gezamenlijke naam indirect bestuurders Embas] (artikel 12.4 van de Koopovereenkomst, de artikelen 2.1 en 4.1 van de Managementovereenkomst en artikel 3 van het Addendum), de afspraak met betrekking tot de terugbetaling van de geldlening (de artikelen 3.9 en 11.1 van de Koopovereenkomst, artikel 4 van het Addendum en de Geldleningsovereenkomst) en de afspraak met betrekking tot de verkoop van de niet overgenomen voorraad Windscreen (artikel 4 van bijlage A bij het Addendum). Daarnaast vordert IGC vergoeding van (voorgeschoten) facturen en terugbetaling van teveel betaalde bedragen, en stelt zij zich op het standpunt dat Promat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
3.4.
Promat betwist de vorderingen van IGC. Voor zover IGC nog een vordering op Promat mocht hebben, beroept Promat zich in conventie primair op verrekening met een opeisbare vordering van € 844.027,60 (€ 829.663,42 + € 14.364,18) dan wel € 91.001,68, en subsidiair op opschorting, voor het geval haar vordering nader opgemaakt moet worden bij staat. Promat baseert haar vordering, die zij (gedeeltelijk) ook in reconventie vordert, op non-conformiteit c.q. onrechtmatige daad (bedrog/dwaling). In voorwaardelijke reconventie vordert zij een bedrag aan verhuiskosten ad € 14.364,18 en een voor verrekening vatbare tegenvordering van
€ 10.358,77, althans een bedrag dat na verrekening resteert, en opheffing van de gelegde beslagen.
CoverQ
3.5.
Promat stelt dat de CoverQ voor haar de belangrijkste reden was om (een deel van) de onderneming van IGC over te nemen. Voorafgaand aan het sluiten van de Koopovereenkomst heeft IGC (i) aangegeven dat de CoverQ een volwaardig en perfect werkend product is, (ii) aangegeven dat zij € 250.000,00 heeft gestoken in de ontwikkeling van de CoverQ, (iii) geen melding gemaakt van het feit dat bij tweederde van de locaties waar de CoverQ stond reparaties zijn uitgevoerd, (iv) geen melding gemaakt van het feit dat meerdere personeelsleden hadden geconstateerd dat sprake was van constructiefouten bij de CoverQ, en (v) geen melding gemaakt van het feit dat zij de constructie van de CoverQ nooit door een engineer heeft laten beoordelen. Gezien de uitlatingen onder (i) en (ii) mocht Promat verwachten dat de CoverQ geen constructiefouten zou bevatten. Nu de CoverQ toch constructiefouten blijkt te hebben, beantwoordt de CoverQ niet aan de overeenkomst. Promat heeft daardoor schade geleden ten bedrage van in totaal € 829.663,42. Daarnaast is, gelet de gedragingen onder (i) en (ii), die kwalificeren als onjuiste mededelingen, en de gedragingen onder (iii) t/m (iv), die kwalificeren als schending mededelingsplicht, primair sprake van bedrog en subsidiair sprake van dwaling. Aangezien Promat aanzienlijke middelen heeft gestoken in het aanpassen van de constructie van de CoverQ, kiest zij niet voor vernietiging van de koopovereenkomst maar voor vergoeding van de door haar geleden schade.
3.6.
IGC betwist dat de koop van (een deel van) de onderneming specifiek zag op de CoverQ, laat staan een volledig doorontwikkelde CoverQ. De door Promat verschuldigde koopsom voor de overname van de activa en passiva ziet grotendeels op de tegen kostprijs gewaarde voorraad en immateriële vaste activa. Deze activa zijn geleverd en voldoen aan de koopovereenkomst. IGC betwist de verwijten die haar worden gemaakt. Zij betwist dat zij heeft gezegd dat de CoverQ een volwaardig en perfect werkend product is. De CoverQ was en is een product met potentie, dat nog doorontwikkeld moest worden. IGC verwijst in dit verband naar de verklaring van de heer Verrest, een voormalig potentiële koper, die een due diligence onderzoek heeft verricht en onderzoek heeft gedaan naar de CoverQ. IGC betwist dat er gebreken kleven aan de CoverQ. De door B2aM opgestelde rapportage betreft punten die de optimalisatie van de CoverQ betreffen. IGC stelt aanzienlijk te hebben geïnvesteerd in de CoverQ. Naast het bedrag van
€ 100.000,00 dat Windscreen BV destijds aan ontwikkelkosten heeft gemaakt, heeft IGC ook nog een bedrag van € 132.530,03 geïnvesteerd. Vrijwel alle meldingen van klanten over de CoverQ zien op facturen voor werkzaamheden die IGC heeft uitgevoerd in het kader van onderhoud dan wel vanwege schade. De werknemers hebben geen constructiefouten geconstateerd, omdat die er niet waren. De verklaringen van werknemers, waar Promat naar verwijst, zijn onjuist en onder druk van Promat afgelegd, aldus IGC.
3.7.
De rechtbank stelt voorop dat de Koopovereenkomst en het bijbehorende Addendum geen bepalingen bevatten die specifiek zien op de CoverQ. Voor de stelling van Promat, dat zij de activa en passiva transactie alleen is aangegaan omdat zij de CoverQ wilde toevoegen aan haar assortiment, is geen steun te vinden in de diverse door partijen gesloten overeenkomsten. Daaruit blijkt juist dat dat Promat de gehele onderneming heeft gekocht, op het tuinmeubelenassortiment na. Die onderneming bevatte meer dan de CoverQ. Voor de voorraad CoverQ heeft Promat een bedrag betaald van € 49.970,33. Gelet op de koopsom van
€ 375.000,00, is dat slechts een gering bedrag.
3.8.
Dat Promat, naar zij stelt, op grond van de overeenkomst mocht verwachten dat de CoverQ een volwaardig en perfect werkend was, baseert zij op een tweetal uitlatingen van [naam indirect bestuurder Embas 1] . Nog daargelaten dat deze uitlatingen door [naam indirect bestuurder Embas 1] ter zitting uitdrukkelijk zijn betwist, ontslaat dit Promat niet van haar onderzoeksplicht. Vast staat dat Promat geen enkele onderzoek heeft verricht naar de werking van de CoverQ. Zij heeft de CoverQ slechts in de showroom bezichtigd. Als het volledig uitontwikkeld zijn van de CoverQ voor Promat de belangrijkste reden is geweest om (een deel van) de onderneming over te nemen en zij, naar zij stelt, geen (nader) onderzoek heeft verricht omdat zij is uitgegaan van een mondelinge mededeling van [naam indirect bestuurder Embas 1] , dan had het op de weg van Promat als professionele partij, die al eerder een onderneming heeft overgenomen, gelegen om op zijn minst te onderzoeken of die mededing juist was, dan wel om daarvoor een (garantie)bepaling in de Koopovereenkomst op te nemen. Dat is niet gebeurd. Partijen hebben geen enkel voorbehoud met betrekking tot de werking van de CoverQ in de Koopovereenkomst opgenomen en zijn in artikel 5.2 van de Koopovereenkomst alleen overeengekomen dat de enige garantie die de verkoper aan koper verstrekt, de in het eerste lid opgenomen garantie is dat de activa onbezwaard worden overgedragen.
3.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Promat onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet heeft gekregen wat zij op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Evenmin is voldoende onderbouwd dat er sprake is van bedrog en/of dwaling. De rechtbank weegt daarbij mee dat hoewel Promat stelt ‘een kat in de zak te hebben gekocht’, de CoverQ voor Promat kennelijk weldegelijk waarde heeft gehad. Zij heeft er immers voor gekozen om geen ontbinding van de koopovereenkomst te vorderen, noch vernietiging daarvan, maar om nog een bedrag te besteden aan de verdere ontwikkeling van de CoverQ. Promat stelt nu een perfect werkend product te hebben. De door Promat ter zitting gestelde – maar niet onderbouwd – ontwikkelingskosten van € 50.000,00 staan in geen verhouding met de kosten die IGC heeft moeten maken om de CoverQ (verder) te ontwikkelen. In ieder geval rechtvaardigt dit niet de bedragen die Promat (terug)vordert als schadevergoeding wegens non-conformiteit en onrechtmatige daad. Zou het gevorderde bedrag van € 829.663,42 worden toegewezen, dan zou dat er toe leiden dat Promat (een deel van) de onderneming van IGC zou hebben overgenomen zonder daarvoor enig bedrag te betalen, terwijl zij met de betaling van een relatief gering bedrag aan ontwikkelingskosten uiteindelijk heeft gekregen wat zij stelt op grond van de overeenkomst te hebben mogen verwachten.
3.10.
Dit leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Promat in reconventie onder II. worden afgewezen en daarmee ook het beroep van Promat in conventie op verrekening en opschorting met betrekking tot deze bedragen.
Verstrekken van de mallen, matrijzen, constructietekeningen en de jaarrekening
3.11.
Voor wat betreft de vordering van Promat in reconventie onder I. geldt het volgende.
3.12.
Vast staat dat Promat op grond van de Koopovereenkomst recht heeft op de mallen, matrijzen en constructietekeningen. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze al geleverd zijn door IGC. De mallen en matrijzen hadden op grond van art. 4.2 sub a jo art. 3.3. sub b van de Koopovereenkomst uiterlijk op 31 augustus 2020 geleverd moeten zijn door middel van feitelijke bezitsverschaffing. De constructietekeningen hadden op grond van art. 7.1 van de Koopovereenkomst uiterlijk op 31 augustus 2020 overgedragen moeten zijn. Naar de rechtbank begrijpt, stelt IGC zich op het standpunt dat er longa manu geleverd is. Gesteld noch gebleken is echter dat aan alle vereisten daarvoor is voldaan. Gelet op de verplichting van IGC om Promat het bezit te verschaffen c.q. over te dragen, zal de vordering tot overdracht worden toegewezen. IGC zal er alsnog voor moeten zorg dragen dat Promat de beschikking krijgt over deze goederen. Hieraan zal een dwangsom worden verbonden met een maximum zoals in het dictum vermeld.
3.13.
Voor wat betreft de jaarrekening is de rechtbank het met IGC eens dat deze niet behoeft te worden verstrekt. In de Koopovereenkomst van 29 augustus 2020 zijn partijen een voorlopige koopprijs overeengekomen, gebaseerd op de balans per 31 augustus 2019, omdat, zo begrijpt de rechtbank, de cijfers van 31 augustus 2020 nog niet vast stonden. De definitieve koopprijs zou worden gebaseerd op de cijfers van 31 augustus 2020, oftewel de balans per 31 augustus 2020. In het Addendum van 20 november 2020 is de koopprijs vastgesteld op € 375.000,00. Enig voorbehoud ten aanzien van die koopprijs is niet gemaakt. De rechtbank is het dan ook met IGC eens dat er geen sprake meer is van een voorlopige koopprijs. Nu Promat akkoord is gegaan met een koopprijs van € 375.000,00, heeft Promat geen belang meer bij het verstrekken van de jaarrekening.
Vordering tot betaling van € 78.154,74 incl. btw
3.14.
Dit in conventie door IGC onder I. gevorderde bedrag bestaat uit de volgende posten:
˗ onbetaald gelaten facturen € 43.430,00
˗ te veel betaalde kosten onderhanden werk € 6.010,30
˗ huur [adres 2] € 22.687,50
˗ vordering inzake Hoofdwacht Zwolle € 6.026,94
Onbetaald gelaten facturen
3.15.
IGC stelt bedragen te hebben voorgeschoten die Promat weigert te betalen. Het betreft een negental facturen ten bedrage van in totaal € 49.401,94. IGC heeft hierop in mindering een bedrag ontvangen van € 9.608,19, zodat nog een bedrag resteert van € 46.690,74 incl. btw. Deze facturen zien op bedragen die IGC ten behoeve van Promat heeft voldaan en die door Promat (grotendeels) voor akkoord zijn afgevinkt. Dit bedrag moet worden aangepast met een bedrag van
€ 15.739,26. Dit betreft een viertal facturen die Promat eveneens onbetaald heeft gelaten. Op de openstaande facturen is op grond van de vaststellingsovereenkomst een bedrag van € 19.000,00 in mindering voldaan. Daarmee resteert een vordering van (€ 46.690,74 +/+ € 15.739,26 -/- € 19.000 =) € 43.430,00. Als grondslag van de vordering heeft IGC aangevoerd dat zij in goed vertrouwen en onverplicht de bedragen ten behoeve van Promat heeft voldaan. De koopovereenkomst verplicht haar daar niet toe. Zo heeft IGC bijvoorbeeld de brandstofkosten voor de door Promat van IGC overgenomen voertuigen aan Vollenhove voorgeschoten en motorrijtuigenbelasting voor deze voertuigen betaald. Ook heeft zij meegewerkt aan een order bij een leverancier, die niet bereid bleek om loyaliteitskorting aan Promat te verstrekken. Verder zijn er bedragen betaald aan Ziggo, T-Mobile, Tele2, Google, AON en Brabant Water.
3.16.
Promat erkent dat partijen werkten met een systematiek waarbij IGC kosten doorrekende die door Promat werden betaald. Promat was daartoe alleen bereid als zij meende dat deze kosten terecht waren gemaakt. De betreffende facturen zijn niet voor akkoord door Promat afgevinkt. Dat Promat geheel onverplicht ook niet afgevinkte facturen heeft betaald, maakt niet dat zij gehouden is deze facturen aan IGC terug te voldoen. Promat betwist de facturen met nummer 24636 en 23996. Factuur 24636 voor een bedrag van € 330,58 ex btw ziet namelijk op een kilometervergoeding waarover afspraken zijn gemaakt in de managementovereenkomst waarbij IGC geen partij is. Factuur 23996 voor een bedrag van € 5.700,00 ex btw ziet op de Horecava factuur. IGC heeft zelf het initiatief genomen om naar de Horecava gaan terwijl Promat daar juist vanaf had gezien.
3.17.
De rechtbank is van oordeel dat Promat de verschuldigdheid van de facturen met nummers 24636 en 23996 voldoende heeft betwist. Uit de door IGC overgelegde machtiging volgt inderdaad dat IGC alleen gemachtigd is “
om namens volmachtgever tot incasso over te gaan van de tot 1 november 2021 door Promat-IGC B.V. aan volmachtgever verschuldigde managementfeest ad € 4.800,07 inclusief BTW per maand.”IGC is dus niet bevoegd om namens [naam indirect bestuurder Embas 1] de op grond van de managementovereenkomst verschuldigde kilometervergoeding te innen. Daarnaast is gemotiveerd betwist dat Promat niet aanwezig was op de Horecava omdat zij geen spullen had om tentoon te stellen. Ter zitting hebben IGC en Promat echter wel verklaard dat het gebruikelijk was dat IGC bestellingen plaatste, bedoeld voor Promat, vanwege de kortingen die IGC kon bedingen bij leveranciers. De overige facturen zijn gelet daarop onvoldoende gemotiveerd betwist door Promat. Dat betekent dat Promat aan IGC nog een bedrag aan openstaande facturen verschuldigd is van (€ 43.430,00 incl. btw -/- € 400,00 incl. btw -/- € 6.897,00 incl. btw =) € 36.133,00 incl. btw.
3.18.
Promat heeft nog aangevoerd dat zij op het bedrag aan openstaande facturen niet een bedrag heeft voldaan van € 9.608,19, zoals IGC stelt, maar een bedrag van
€ 10.358,77. Zij verwijst in dat verband naar de door haar overgelegde productie 11, waaruit volgt dat een vijftal klanten betalingen heeft verricht op de bankrekening van IGC terzake een aantal facturen. IGC heeft dit niet weersproken, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat. Dat betekent dat het bedrag van € 36.133,00 verminderd moet worden met een bedrag van (€ 10.358,77 -/-
€ 9.608,19 =) € 750,67. Van het gevorderde bedrag van € 43.430,00 zal een bedrag van (€ 36.133,00 -/- € 750,67 =)
€ 35.382,33worden toegewezen. Nu het beroep op verrekening met betrekking tot het bedrag van € 10.358,77 slaagt, behoeft de voorwaardelijke reconventie op dit punt geen bespreking meer.
De gevorderde wettelijke handelsrente over het toe te wijzen bedrag van
€ 35.382,33 is als onvoldoende weersproken toewijsbaar. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf de vervaldatum van de facturen.
Te veel betaalde kosten onderhanden werk
3.19.
IGC stelt dat zij recht heeft op betaling van € 6.010,30 ten aanzien van onderhanden werk. Promat heeft namelijk vijf opdrachten niet uitgevoerd waardoor IGC Promat ten onrechte heeft betaald.
3.20.
Ter zitting heeft Promat erkend dat zij deze opdrachten niet heeft uitgevoerd, zodat de vordering van IGC van
€ 6.010,30toewijsbaar is. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen over voornoemd bedrag vanaf 28 oktober 2021, nu sprake is van een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling.
Huur [adres 2]
3.21.
IGC vordert een bedrag van € 22.687,50 uit hoofde van verschuldigde huur voor het bedrijfspand van IGC aan de [adres 2] . Zij voert daartoe aan dat partijen in artikel 12.2 van de Koopovereenkomst zijn overeengekomen dat Promat de huurpenningen voor het bedrijfspand van IGC aan de [adres 2] over de periode 31 augustus 2020 tot en met 31 december 2020 zou voldoen. Promat is die afspraak nagekomen. Partijen zijn echter ook overeengekomen dat Promat de door haar gekochte goederen vóór 1 januari 2021 uit het bedrijfspand zou verwijderen. Omdat Promat die afspraak niet is nagekomen, heeft IGC haar locatie tot 15 april 2021 moeten aanhouden.
Om die reden in Promat nog huur verschuldigd over de periode januari t/m maart 2021, aldus IGC.
3.22.
Promat heeft als verweer aangevoerd dat zij in december 2020 vrijwel al haar goederen uit de bedrijfsruimte heeft verwijderd, met uitzondering van een paar parasols (= 4% van de opslagruimte). Zij betwist dan ook dat de gehele bedrijfsruimte vanaf 1 januari 2021 aan haar ter beschikking is gesteld.
3.23.
In het licht van het verweer van Promat, heeft IGC onvoldoende onderbouwd dat Promat haar afspraak niet is nagekomen. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat IGC Promat daarop heeft aangesproken en Promat heeft gesommeerd haar goederen vóór 1 januari 2021, dan wel op enig moment kort na die datum, te verwijderen. Om die reden zal de vordering dan ook worden afgewezen.
Vordering inzake Hoofdwacht Zwolle
3.24.
IGC stelt dat Promat ten onrechte een aan De Hoofdwacht Zwolle gefactureerd bedrag van € 6.026,94 niet aan IGC heeft doorbetaald. Ter onderbouwing van deze vordering voert IGC aan dat de order van deze klant was begroot op € 8.924,80 ex btw. Voor de overname van de lopende orderportefeuille per september 2020 had Promat aan IGC een bedrag gefactureerd van € 107.727,94, zijnde 39% van de waarde van de orderportefeuille. IGC mocht de tweede helft van het orderbedrag bij oplevering aan Hoofdwacht Zwolle factureren. De order van deze klant is verhoogd naar € 9.443,94 ex btw. Het verschil tussen beide orders is door IGC aan Promat vergoed conform de gemaakte afspraken (39%). Dat betekent dat het verschil tussen de eerste aanbetaling en het nieuwe orderbedrag in de btw dient te worden betaald, zijnde (€ 11.427,05 -/- € 5.400,11 =) € 6.026,94.
3.25.
Promat heeft hier slechts in zijn algemeenheid tegen ingebracht dat de vordering van IGC onnavolgbaar is, hetgeen moet worden aangemerkt als een onvoldoende gemotiveerde betwisting. Dat betekent dat de vordering van
€ 6.026,94als onvoldoende gemotiveerd weersproken zal worden toegewezen.
3.26.
De gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag van
€ 6.026,94 is als onvoldoende weersproken toewijsbaar. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarden.
Onrechtmatige daad zijdens Promat
3.27.
IGC stelt dat Promat voor het eerst in februari 2021 vage stellingen heeft geuit ten aanzien van de (conformiteit van de) CoverQ. Om deze stellingen kracht bij te zetten, heeft Promat de klanten die zich bij Promat hadden gemeld ongevraagd meegedeeld dat de CoverQ niet juist ontwikkeld was, dat de nieuwe entiteit de betreffende CoverQ niet (deugdelijk) kan repareren of leveren, dat er een collectief is gestart vanuit (gedupeerde) ondernemers en dat een in die mail afgedrukte ingebrekestelling maar naar het e-mailadres van [naam indirect bestuurder Embas 1] moet worden gestuurd. IGC acht deze handelwijze van Promat onrechtmatig, en heeft Promat op 22 april 2021 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij daardoor heeft geleden en gesommeerd de onrechtmatige gedragingen te staken.
3.28.
Promat betwist onrechtmatig te hebben gehandeld. Zij voert daartoe aan dat zij onderzoek heeft laten doen door B2aM naar de constructieproblemen bij de CoverQ en dat uit dat onderzoek is gebleken dat er constructieproblemen zijn. De uitlatingen van Promat kunnen alleen al om die reden niet onrechtmatig zijn. Daarnaast is het zo dat wanneer een klant zich bij Promat meldt voor een reeds aangeschafte CoverQ, IGC de reclamaties dient af te wikkelen. Promat heeft de verkoop van de CoverQ tijdelijk stopgezet vanwege de constructiegebreken. Promat verkoopt dus geen CoverQ en is niet bereid om de gebreken alleen cosmetisch te herstellen. Om die reden verwijst zij klanten door naar IGC.
3.29.
De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan worden gelaten of deze brief van Promat aan de voormalige klanten van IGC onrechtmatig is jegens IGC, nu IGC op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij daardoor schade heeft geleden. Om die reden zal de in conventie onder II. gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot schadevergoeding worden afgewezen.
Geldleningsovereenkomst
3.30.
Vast staat dat de koopprijs voor de overgenomen activa en passiva is omgezet in een geldlening. Nu Promat geen tegenvordering op IGC heeft die een beroep op verrekening dan wel opschorting rechtvaardigt, was Promat gehouden haar aflossingsverplichtingen uit de Geldleningsovereenkomst na te komen. Nu zij daaraan niet heeft voldaan, is de geldlening op grond van artikel 7 van de Geldleningsovereenkomst geheel opeisbaar geworden zonder opzegtermijn of ingebrekestelling. Dat betekent dat de in conventie onder III. gevorderde verklaring voor recht, dat Promat per 15 mei 2021 aan IGC een bedrag van
€ 332.867,10 verschuldigd is, zal worden toegewezen, evenals de onder IV. gevorderde veroordeling tot betaling.
3.31.
Naar de rechtbank begrijpt, heeft Promat op grond van de vaststellingsovereenkomst van 22 september 2021 de achterstallige termijnen tot een bedrag van € 150.000,00 in hoofdsom betaald en de betaling van het restantbedrag opgeschort, totdat in hoger beroep uitspraak is gedaan in deze bodemprocedure. Mocht Promat nog cassatie instellen, dan is Promat op grond van de vaststellingsovereenkomst gehouden om het nog te betalen bedrag over te maken naar de derdenrekening van de advocaat van IGC. Gelet op deze afspraken tussen partijen wijst de rechtbank de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring af ten aanzien van de in conventie onder IV. gevorderde betaling.
3.32.
De gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW zal worden toegewezen, nu er sprake is van een vordering tot nakoming van de primaire betalingsverplichting uit hoofde van de Geldleningsovereenkomst en niet van een vordering tot betaling van schadevergoeding ex artikel 6:74 BW, zoals Promat ten onrechte als verweer tegen de gevorderde rente heeft aangevoerd.
Managementfees [naam indirect bestuurder Embas 1]
3.33.
IGC vordert betaling van de door Promat over de maanden september en oktober 2021 aan de persoonlijke holding van [naam indirect bestuurder Embas 1] verschuldigde managementfees ten bedrage van in totaal € 9.600,14 incl. btw. In artikel 12.4 van de Koopovereenkomst is bepaald dat [naam indirect bestuurder Embas 1] met ingang van 31 augustus 2020 voor drie dagen per week werkzaamheden zal verrichten tot 1 november 2021. Dit is verder vormgegeven in de managementovereenkomst tussen Promat en de persoonlijke holding van [naam indirect bestuurder Embas 1] , waar in artikel 2 is opgenomen dat Promat aan de manager een managementvergoeding verschuldigd is van € 3.967,00 ex btw per maand. In het Addendum is vervolgens in artikel 3 bepaald dat [naam indirect bestuurder Embas 1] per 11 november 2020 is vrijgesteld van alle werkzaamheden, maar dat de managementvergoeding tot 1 november 2021 onverkort wordt doorbetaald.
3.34.
Promat betwist dat zij gehouden is om de managementfees te voldoen aan IGC. De managementovereenkomst is gesloten met de persoonlijke holding van [naam indirect bestuurder Embas 1] en niet met IGC. Alleen al om die reden moet de vordering worden afgewezen. Daarnaast heeft te gelden dat Promat gerechtigd was om de managementovereenkomst te ontbinden, omdat sprake was van een onwerkbare situatie na de overname van de activa en passiva en partijen afspraken hebben gemaakt in de vaststellingsovereenkomst.
3.35.
IGC heeft een “
bevestiging mondelinge bijzondere volmacht ex artikel 3:62” overgelegd waaruit volgt dat [naam indirect bestuurder Embas 1] aan IGC de bevoegdheid heeft gegeven om tot incasso over te gaan van de tot 1 november 2021 door Promat verschuldigde managementfee ad € 4.800,07 incl. btw per maand. Om die reden wordt het verweer van Promat dat IGC niet bevoegd zou zijn om betaling van de managementfees te vorderen verworpen. In het Addendum is daarnaast duidelijk bepaald dat [naam indirect bestuurder Embas 1] doorbetaald zou worden, ondanks het feit dat hij zou worden vrijgesteld van alle werkzaamheden. Dit is in het Addendum opgenomen, zo begrijpt de rechtbank, omdat er volgens Promat een onwerkbare situatie was ontstaan. Nu partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat Promat (desondanks) de managementfee verschuldigd blijft tot 1 november 2021, zal de in conventie onder V. gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen. Eveneens zal worden toegewezen de onder VI. gevorderde betaling van € 9.600,14 incl. btw.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring ten aanzien van de veroordeling tot betaling van € 9.600,14 zal worden afgewezen, gelet op de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen bevoegdheid van Promat om haar betalingsverplichting op te schorten totdat over de verschuldigdheid van de managementvergoeding onherroepelijk uitspraak is gedaan of partijen daar een regeling over hebben getroffen.
3.36.
De over deze betaling gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW is toewijsbaar. Het verweer van Promat dat de vordering van IGC een schadevergoedingsvordering ex artikel 6:74 BW is zodat geen wettelijke (handels)rente verschuldigd is, wordt verworpen. IGC vordert nakoming van een betalingsverplichting uit de managementovereenkomst, zodat wettelijke handelsrente verschuldigd is over de openstaande som.
Ter beschikking stellen van bedrijfsruimte en verhuiskosten
3.37.
IGC stelt dat Promat de afspraak met betrekking tot het ter beschikking stellen van opslagruimte niet is nagekomen. In artikel 12 van de Koopovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat Promat gedurende maximaal drie jaar kosteloos opslagruimte aan IGC ter beschikking zou stellen voor het niet overgenomen assortiment en privé spullen van [naam indirect bestuurder Embas 1] . Deze opslagruimte zou een oppervlakte hebben van 350m2 netto bij een vrije hoogte van 6,5 meter in kooien plus 50m2 met een hoogte van 4 meter. Promat was er mee bekend dat de goederen werden opgeslagen in kooien van elk 210 cm hoog. In het Addendum hebben partijen het aantal vierkante meters verhoogd van 350m2 naar 550m2, omdat Promat minder voorraad wenste over te nemen en IGC de voorraad zelf zou gaan verkopen. Promat heeft slechts 360m² bruto (inclusief de ruimte voor gangpaden) op een vrije hoogte van 525 cm en 280m² bruto verdeeld over twee etages (bij een vrije hoogte van variërend van 195 cm tot 270 cm) ter beschikking gesteld. Het gevolg daarvan was dat niet alle goederen in het door Promat gehuurde pand aan de Belgiëstraat 5a te Kaatsheuvel pasten en de goederen die daar wel konden worden opgeslagen onbereikbaar waren om te kunnen tonen of leveren. IGC heeft noodgedwongen voor drie jaar een hal moeten huren aan de [adres 1] tegen een kale huurprijs van € 1.000,00 ex btw per maand. De totale huurprijs voor de vervangende bedrijfsruimte bedraagt
€ 43.560,00 incl. btw. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat Promat ook de verhuizing zou betalen. Ook die afspraak is Promat niet (geheel) nagekomen.
3.38.
Promat betwist de afspraken niet te zijn nagekomen. Partijen zijn in het Addendum overeengekomen dat het aantal vierkante meter huisvesting zou worden verhoogd van 350 m² (netto) naar ongeveer 550 m² (netto). In het addendum is niets bepaald over de hoogte waaraan de (additioneel) te verstrekken ruimte diende te voldoen. De bepaling in het Addendum is opgesteld met in het achterhoofd de bedrijfsruimte aan de Belgiëstraat 5a te Kaatsheuvel. Partijen hebben in het Addendum geen afspraken gemaakt over de hoogte van de opslagruimte, omdat IGC met deze opslagruimte bekend was. Promat heeft op 4 januari 2021 660 m² aan netto oppervlakte aan IGC ter beschikking gesteld. Aan de verplichting om 550 m² netto oppervlakte beschikbaar te stellen is dan ook voldaan. Mocht Promat niet aan de overeenkomst hebben voldaan, dan is zij niet in verzuim. IGC is pas in maart 2021 begonnen met verhuizen en is er toen pas achter gekomen dat de opslagruimte niet voldoende was. Pas na het huren van de opslagruimte aan de [adres 1] heeft IGC Promat in gebreke gesteld. Daardoor heeft Promat het eventuele verzuim niet meer kunnen herstellen. Daarnaast is er ook sprake van eigen schuld. Als IGC tijdig was gestart met verhuizen, dan hadden partijen nog aanvullende afspraken kunnen maken. Om die reden dient de schade voor 50% aan IGC te worden toegerekend. Tot slot geldt dat de Promat hooguit gehouden kan worden om 26 maanden huur te betalen. Promat was blijkens de koopovereenkomst verplicht gedurende maximaal drie jaar ruimte aan te bieden. Deze verplichting ontstond op 29 augustus 2020 en kan maximaal voortduren tot 29 augustus 2023. Dat IGC besluit meer dan 26 maanden ruimte te huren kan niet aan Promat worden toegerekend. Voor wat betreft de verhuiskosten geldt dat partijen slechts zijn overeengekomen dat er kosteloos ruimte voor opslag ter beschikking zou worden gesteld, niet dat er kosteloos goederen zouden worden verhuisd. Het woord kosteloos heeft geen betrekking op ‘verhuizing’ maar op ‘ruimte beschikbaar stellen’, aldus Promat
3.39.
IGC en Promat verschillen van mening over de uitleg van het Addendum en de Koopovereenkomst. De te hanteren maatstaf bij de uitleg van het Addendum en de Koopovereenkomst is de zogenaamde Haviltex-norm. De vraag hoe bepalingen in een overeenkomst moeten worden uitgelegd, kan niet worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg. Het gaat om de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijze van elkaar mochten verwachten. Kort gezegd: wat waren de (over en weer kenbare) bedoelingen van partijen? Daarbij moeten alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken.
3.40.
IGC en Promat zijn in de Koopovereenkomst overeengekomen dat
“een vergelijkbare oppervlakte c.q. inhoud als 350m2 (netto) bij een vrije hoogte van 6,5 meter in kooien plus 50m2 met een hoogte van 4 meter”ter beschikking zou worden gesteld door Promat aan IGC. Vervolgens is in het Addendum afgesproken: “
Het aantal m2 huisvesting voor Windscreen voorraad en privé spullen [naam indirect bestuurder Embas 1] die door de koper kosteloos beschikbaar worden gesteld wordt door het niet overnemen van de gehele voorraad IGC (zie voornoemd Bijlagen RO #8) verhoogd van 350m2 (netto) naar ± 550m2 (netto). Het exact aantal benodigde m2 zal vastgesteld worden bij het verhuizen van de betreffende goederen.”In de Koopovereenkomst is een hoogte opgenomen in verband met de hoogte van de kooien die gestapeld moesten worden. In het Addendum is alleen de in de Koopovereenkomst overeengekomen oppervlakte aangepast. De aanpassing van de oppervlakte was nodig, omdat er meer goederen zouden moeten worden opgeslagen. Gelet op het feit dat Promat, naar zij ter zitting heeft erkend, wist dat de goederen door IGC werden opgeslagen in kooien en dat de kooien gestapeld moesten worden, brengt een redelijke uitleg van het Addendum in het licht van de Koopovereenkomst mee dat de in de Koopovereenkomst overeengekomen hoogte is blijven gelden. Dat betekent dat Promat onvoldoende opslagruimte aan IGC ter beschikking heeft gesteld en daarmee te kort is geschoten in de nakoming van de Koopovereenkomst en het Addendum.
3.41.
De vraag is echter of Promat in verzuim is. IGC heeft Promat op 27 april 2021 gesommeerd om voldoende opslagruimte ter beschikking te stellen en tevens aansprakelijk gesteld voor de huur van € 1.000,00 per maand voor drie jaar. Gesteld noch gebleken is dat IGC Promat in gebreke heeft gesteld voordat zij de huurovereenkomst met betrekking tot de aanvullende opslagruimte afsloot. Nu onvoldoende gebleken is dat IGC Promat tijdig in gebreke heeft gesteld, is Promat niet in verzuim. Dat betekent dat de in conventie onder VII. en VIII. gevorderde verklaring voor recht en schadevergoeding zal worden afgewezen.
3.42.
In voorwaardelijke reconventie vordert Promat een bedrag van € 14.364,18 aan verhuiskosten. Dit zijn de verhuiskosten die Promat heeft betaald en vervolgens heeft doorbelast aan IGC (zie productie 15). Deze kosten worden gevorderd primair op grond van artikel 3:296 BW en subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Ook hiervoor geldt dat partijen van mening verschillen over de uitleg van de overeenkomst. In de Koopovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat Promat ruimte voor verhuizing én opslag ter beschikking zou stellen. IGC heeft aangevoerd dat partijen deze afspraak over de verhuizing waren overeengekomen omdat Promat na de overdracht over de vrachtauto’s van IGC beschikte. In het Addendum zijn vervolgens nog nadere afspraken overeengekomen ten aanzien van de opslag. Dit neemt niet weg dat de afspraak ten aanzien van de verhuizing naar oordeel van de rechtbank blijft staan en dat geen sprake is van meerwerk zoals Promat stelt. Gelet op voorgaande kan de vordering in voorwaardelijke reconventie worden afgewezen.
Inspanningsverplichting
3.43.
IGC stelt dat Promat zich niet heeft gehouden aan de inspanningsverplichting, zoals opgenomen in Bijlage A onder 4. bij het Addendum, om de niet overgenomen voorraad Windscreen zo snel mogelijk te verkopen. Promat zou daartoe zijn personeel en beschikbare bedrijfsmiddelen inzetten en binnenkomende aanvragen en kansen met IGC delen. IGC heeft meerdere keren aan Promat gevraagd om daarvan rekening en verantwoording af te leggen. Promat heeft daar tot op heden geen gehoor aangegeven. IGC vordert daarom een verklaring voor recht dat Promat niet aan de inspanningsverplichting heeft voldaan en dat Promat gehouden is om de geleden en te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat. Daarnaast vordert IGC inzage in de aan derden verkochte roerende zaken op straffe van een dwangsom.
3.44.
Promat heeft ter zitting betwist dat zij niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan en betwist dat er een juridische grondslag bestaat voor Promat om rekening en verantwoording aan IGC af te leggen.
3.45.
De rechtbank is van oordeel dat IGC onvoldoende heeft onderbouwd dat Promat haar inspanningsverplichting niet is nagekomen. Daar komt bij dat onduidelijk is welke schade IGC zou hebben geleden. IGC heeft daarover niets gesteld. Om die reden zal de in conventie onder IX. gevraagde verklaring voor recht wordt afgewezen, alsmede de onder X. gevorderde schadestaat. Ook de onder XI. gevorderde inzage zal worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is op welke grondslag deze vordering is gebaseerd.
Proceskosten
3.46.
Promat zal in conventie en (voorwaardelijk) reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld als na te melden, de beslagkosten daarbij inbegrepen.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1
veroordeelt Promat om aan IGC te betalen een bedrag van:
- € 35.382,33, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van de vervaldatum van de facturen tot de dag van volledige betaling,
- € 6.010,30, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 28 oktober 2021, en
- € 6.026,94, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 4 mei 2021,
4.2
verklaart voor recht dat Promat per 15 mei 2021 uit hoofde van de Geldleningsovereenkomst aan IGC een bedrag van € 332.867,10 verschuldigd is, verminderd met het door Promat reeds uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst betaalde bedrag,
4.3
veroordeelt Promat om aan IGC uit hoofde van de geldlening te betalen een bedrag van € 332.867,10, vermeerderd met wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW, vanaf 15 mei 2021 tot aan de datum van volledige voldoening onder de voorwaarde dat de door Promat (uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst) reeds aan IGC betaalde bedragen op het bedrag van € 332.867,10 in mindering worden gebracht,
4.4
verklaart voor recht dat Promat uit hoofde van de managementovereenkomst tot
1 november 2021 de contractuele managementfee ad € 4.800,00 inclusief btw per maand verschuldigd is,
4.5
veroordeelt Promat om aan IGC te betalen een bedrag van € 9.600,14, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW, vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de datum van voldoening,
4.6
veroordeelt Promat in de proceskosten, aan de zijde van IGC gevallen en tot op heden begroot op € 15.140,65, inclusief de beslagkosten,
4.7
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 4.1 en 4.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.7
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie en voorwaardelijke reconventie
4.9
veroordeelt IGC om haar verplichtingen uit de koopovereenkomst na te komen door de mallen, matrijzen en constructietekeningen te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat IGC niet aan voorgaande voldoet, met een maximum van € 10.000,00,
4.1
veroordeelt Promat in de proceskosten, aan de zijde van IGC gevallen en tot op heden begroot op € 3.214,00,
4.11
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4.12
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op
2 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: CC