ECLI:NL:RBZWB:2022:6544

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
C/02/393581 / HA ZA 22-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet over overeenkomst van geldlening tussen partijen met wederzijdse vorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen twee partijen, aangeduid als [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over een overeenkomst van geldlening, waarbij beide partijen elkaar geld hebben geleend en vorderingen op elkaar hebben. [eiser] had in een eerdere verstekprocedure een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor een bedrag van € 34.161,05, dat hij claimde op basis van een lening die hij aan [gedaagde] zou hebben verstrekt. [gedaagde] heeft in verzet gesteld dat hij geld aan [eiser] heeft uitgeleend en dat de betalingen van [eiser] aan hem aflossingen en rentebetalingen betreffen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] beoordeeld aan de hand van Belgisch recht, terwijl de vorderingen van [gedaagde] naar Nederlands recht zijn beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat [eiser] onvoldoende heeft aangetoond dat hij een lening aan [gedaagde] heeft verstrekt, en heeft het verstekvonnis vernietigd. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [gedaagde] ook afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat [eiser] geld van hem heeft geleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderbouwing van [gedaagde] onvoldoende was, en dat de audio-opname van een gesprek tussen partijen niet ondubbelzinnig bewijs levert voor de gestelde lening. Uiteindelijk zijn beide partijen in de proceskosten veroordeeld, waarbij [eiser] de kosten van de verstekprocedure en [gedaagde] de kosten van de verzetprocedure voor zijn rekening moet nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/393581 / HA ZA 22-15
Vonnis in verzet van 2 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. M.C.J. Heinen te Roosendaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het verzet,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de brief d.d. 7 september 2022 met producties en de geluidsopnames zijdens [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen staan, voor zover van belang, de navolgende feiten vast:
- Partijen waren bevriend en hebben elkaar in het verleden over en weer geholpen.
  • Op 9 juli 2020 heeft [eiser] een bedrag van € 25.000 overgemaakt aan [gedaagde] met de omschrijving “
  • Op 15 september 2020 heeft [eiser] een bedrag van € 650,- overgemaakt aan [gedaagde] met de omschrijving “
  • Op 18 september 2020 heeft [gedaagde] zijn achterbumper laten herstellen waar hij een factuur voor heeft gekregen ter hoogte van € 635,29.
  • Op 30 november 2020 heeft [eiser] een bedrag van € 1.600,- overgemaakt aan [gedaagde] zonder omschrijving.
  • Op 14 december 2020 heeft [eiser] een bedrag van 5.000,- overgemaakt aan [gedaagde] met de omschrijving “
  • Op 24 december 2020 heeft [eiser] een bedrag van € 750,- overgemaakt aan [gedaagde] met de omschrijving “
  • Op 26 mei 2021 heeft [eiser] [gedaagde] gevraagd wanneer [gedaagde] geld zou overmaken aan [eiser] .
  • Op 2 juni 2021 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] verzocht om het bedrag van € 33.000,- te voldoen aan [eiser] .
  • Op 7 juli 2021 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] in gebreke gesteld om het bedrag van € 33.000,- te voldoen.
  • [eiser] en [gedaagde] hebben meerdere keren telefonisch en per whatsapp contact gehad over de gelden die over en weer aan elkaar zijn verstrekt. In een van de whatsapp gesprekken stuurt [eiser] aan [gedaagde] :
“Ik hoef die 25,000 euro
Niet meer terug
Jij doet
Het zelf
Ga alsjeblieft met hem praten bro
- [eiser] en [gedaagde] hebben ook tijdens een fysieke afspraak met elkaar gesproken over de gelden die over en weer zijn verstrekt, waar een audio-opname van is gemaakt.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot:
I. betaling van een bedrag van € 34.161,05 te vermeerderen me de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2021 over € 33.000,- tot aan de dag van algehele voldoening;
II. betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij met [gedaagde] een overeenkomst van geldlening is overeengekomen waarbij hij het geld in delen heeft overgemaakt aan [gedaagde] . Partijen zijn geen tijd voor terugbetaling overeengekomen, maar op grond van Belgisch recht mag [eiser] altijd teruggave vorderen.
3.3.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] integraal toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.770,60.
3.4.
[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen. [gedaagde] heeft namelijk geld aan [eiser] uitgeleend en de betalingen die door [eiser] zijn verricht betreffen aflossingen en rentebetalingen. Daarnaast ziet één van de gedane betalingen op het vergoeden van schade aan de bumper van [gedaagde] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagde] vordert samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van € 125.000, vermeerderd met rente en kosten.
3.7.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij een lening heeft verstrekt aan [eiser] waarbij hij de gelden contant aan [eiser] heeft overhandigd. [eiser] heeft een aantal keer bedragen overgemaakt aan [gedaagde] maar dit betreffen aflossingen en rente. Er heeft tussen [eiser] , [gedaagde] en twee getuigen een gesprek plaatsgevonden waarbij [eiser] heeft erkend dat hij circa € 125.000,- heeft geleend van [gedaagde] . [gedaagde] heeft van dit gesprek een geluidsopname verstrekt.
3.8.
[eiser] voert verweer en betwist dat [gedaagde] een lening aan hem heeft verstrekt. De betalingen die [eiser] aan [gedaagde] heeft gedaan zien op een lening die [eiser] aan [gedaagde] heeft verstrekt.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis van deze rechtbank van 24 november 2021. Deze vraag dient aan de hand van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering te worden beantwoord. Ingevolge artikel 143 lid 2 Rv moet het verzet worden ingesteld in een geval als het onderhavige binnen een termijn van vier weken na betekening van het verstekvonnis aan de gedaagde in persoon of na enige daad waaruit noodzakelijk de bekendheid van gedaagde met het verstekvonnis voortvloeit. Het verzet is op 21 december 2021 en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2
In de verstekprocedure heeft de rechtbank vastgesteld dat zij bevoegd is om van het geschil tussen partijen kennis te nemen op grond van artikel 4, eerste lid, Verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: herschikte EEX-verordening), omdat [gedaagde] zijn woonplaats in Oudenbosch heeft. De rechtbank heeft eveneens vastgesteld dat op grond van artikel 4 van de Verordening nr. 593/2008 (hierna: Rome-I-Verordening) Belgisch recht van toepassing is op de vorderingen in conventie. De rechtbank zal de vorderingen in conventie daarom naar Belgisch recht beoordelen.
4.3
[eiser] heeft gesteld dat hij in de periode van juli 2020 tot en met december 2020 een bedrag van € 33.000,- heeft uitgeleend aan [gedaagde] . Ter onderbouwing van de door hem aan [gedaagde] geleende bedragen heeft hij screenshots overgelegd van de ING-app waaruit volgt dat hij vijf betalingen heeft gedaan aan [gedaagde] . Door [gedaagde] wordt gemotiveerd betwist dat hij geld heeft geleend van [eiser] .
4.4
[eiser] heeft vervolgens geen nadere onderbouwing gegeven van zijn stelling dat hij geld aan [gedaagde] heeft geleend. Het enkele feit dat bij de overschrijvingen “lening” staat, maakt niet dat sprake is van een lening. [eiser] heeft onvoldoende geconcretiseerd hoe en wanneer de leningsovereenkomst tot stand is gekomen, wat de afspraken nu precies waren en waarvoor de bedragen die hij aan [gedaagde] heeft overgemaakt waren bedoeld. [eiser] heeft weliswaar ter zitting verklaard dat hij [gedaagde] regelmatig hielp en dat hij het moeilijk had, ook vanwege Covid-19, maar dat wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Dit maakt dat [eiser] , gelet op de betwistingen van [gedaagde] , onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij een lening aan [gedaagde] heeft verstrekt. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd. De vorderingen van [eiser] zullen alsnog worden afgewezen.
4.5
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden verwezen. De kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in art. 141 Rv voor rekening van [gedaagde] komen, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat [gedaagde] in eerste instantie niet is verschenen. De door [eiser] te vergoeden kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 1.442,00
in reconventie
4.6
[eiser] is woonachtig in België waardoor de zaak een internationaal karakter heeft en de rechtbank ook in reconventie ambtshalve dient vast te stellen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.7
[eiser] is verschenen ter zitting en heeft geen beroep gedaan op de onbevoegdheid van de rechtbank. Op grond van artikel 26 herschikte EEX-verordening is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het geschil.
4.8
[gedaagde] stelt dat zijn vordering voortvloeit uit overeenkomsten van geldlening. Op grond van artikel 4 van de Rome-I-Verordening wordt bij gebreke van een rechtskeuze door partijen, de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de kenmerkende prestatie moet worden verricht. De kenmerkende prestatie bij een overeenkomst van geldlening is het ter beschikking stellen van een geldbedrag. De woonplaats van de uitlener, [gedaagde] , is daarmee bepalend voor het toepasselijk recht. [gedaagde] is woonachtig in Nederland, waardoor de vorderingen in reconventie naar Nederlands recht kunnen worden beoordeeld.
4.9
[gedaagde] stelt dat hij een bedrag van € 125.000,- aan [eiser] heeft geleend zodat [eiser] zijn eigen handel in auto’s kon starten. [eiser] zou daarna geld lenen bij de bank en [gedaagde] terugbetalen. Ter onderbouwing van het feit dat [eiser] auto’s heeft gekocht met het geleende geld, heeft [gedaagde] foto’s van [eiser] met verkochte auto’s overgelegd. Daarnaast heeft [gedaagde] een aantal overeenkomsten overgelegd waaruit volgt dat [eiser] het geleende bedrag aan [gedaagde] verschuldigd is. Verder volgt uit de audio opname van een gesprek tussen [gedaagde] , [eiser] en twee anderen dat [eiser] geld heeft geleend bij [gedaagde] . Rops betwist daarentegen dat hij geld heeft geleend van [gedaagde] en dat uit de door [gedaagde] overgelegde overeenkomsten zou volgen dat hij geld verschuldigd is aan [gedaagde] . De door [gedaagde] overgelegde stukken zijn niet ondertekend door [eiser] en [eiser] betwist ze ooit eerder te hebben gezien. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij inderdaad heeft deelgenomen aan het gesprek dat hoorbaar is op de audio opname maar dat hij niet meer weet wat er tijdens het gesprek is besproken.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [gedaagde] niet kunnen slagen en wel om de navolgende redenen. [gedaagde] heeft de wijze van de totstandkoming van de overeenkomst van lening niet geconcretiseerd en ook op de zitting geen nadere onderbouwing geleverd. Ter onderbouwing van zijn stelling dat [eiser] geld heeft geleend, verwijst hij naar screenshots van de ING die zien op betalingen van [eiser] aan [gedaagde] . Deze overschrijvingen zouden rentebetalingen en aflossingen betreffen. [eiser] heeft echter betwist dat het gaat om rentebetalingen met betrekking tot een lening van [gedaagde] aan [eiser] en aangevoerd dat het gaat om een lening van [eiser] aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft daarnaast overeenkomsten overgelegd die niet zijn ondertekend door [eiser] en waarvan [eiser] betwist ze eerder te hebben gezien. [gedaagde] heeft verklaard dat in eerste instantie geen overeenkomsten zijn opgesteld en dat de overeenkomsten pas zijn opgesteld nadat het geld is verstrekt. Hij wilde bewijs vergaren omdat [eiser] hem niet wilde terugbetalen. [eiser] weigerde vervolgens de overeenkomsten te tekenen. Deze overeenkomsten vormen dus geen ondersteuning van het standpunt van [gedaagde] dat [eiser] geld van hem heeft geleend. Verder heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat hij contant bedragen aan [eiser] heeft gegeven, maar hij heeft niet toegelicht hoe en wanneer hij welk bedrag aan [eiser] zou hebben verstrekt. De onderbouwing van [gedaagde] van zijn vordering is, gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] , onvoldoende om vast te kunnen stellen dat sprake is van een lening tussen [gedaagde] en [eiser] . [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat er een gesprek heeft plaatsgevonden waarin [eiser] heeft erkend geld schuldig te zijn aan [gedaagde] . Uit het opgenomen gesprek volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet ondubbelzinnig dat een lening is verstrekt zoals in reconventie wordt gesteld en partijen konden ter zitting niet verklaren wanneer het gesprek zou hebben plaatsgevonden. Weliswaar heeft [gedaagde] bewijs aangeboden dat getuigen kunnen verklaren dat [eiser] een lening met [gedaagde] is aangegaan, maar ter zitting is duidelijk geworden dat de getuigen alleen maar kunnen verklaren over hetgeen reeds op de overgelegde audio-opname te horen is. Het opgenomen gesprek is naar oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te tonen dat sprake is van een lening. De stellingen van [gedaagde] worden gemotiveerd betwist en zijn gelet daarop onvoldoende onderbouwd. De vordering van [gedaagde] zal daarom worden afgewezen.
4.11
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat €
1.770,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 1.770,00)
Totaal € 1.770,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 24 november 2021 onder zaaknummer / rolnummer C/02/389106 / HA ZA 21-498 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
wijst de vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de overige kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.442,00,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.770,00,
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.