ECLI:NL:RBZWB:2022:6569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
9905681 AZ VERZ 22-32
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking na bewijslevering over loonvordering en ongerechtvaardigde verrijking

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 3 november 2022 een eindbeschikking gegeven na bewijslevering over een loonvordering en ongerechtvaardigde verrijking. De zaak betreft een verzoek van IBT Flex B.V. tegen een verweerder die in deze procedure ook als verzoeker optreedt. De kantonrechter had eerder op 13 september 2022 een beschikking gegeven waarin de ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd uitgesproken en de transitievergoeding werd toegekend, maar de overige verzoeken van de verweerder werden afgewezen.

In de eindbeschikking heeft de kantonrechter vastgesteld dat de verweerder ongerechtvaardigd is verrijkt door bedragen te incasseren die hij ten onrechte heeft ontvangen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verweerder een bedrag van € 2.622,60 aan IBT moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De zaak illustreert de complexiteit van loonvorderingen en de beoordeling van ongerechtvaardigde verrijking in het arbeidsrecht. De kantonrechter heeft benadrukt dat de partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten verder te onderbouwen, maar heeft uiteindelijk de vordering van de verweerder tot betaling van vakantiegeld afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De beschikking is openbaar uitgesproken, wat de transparantie van de rechtspraak waarborgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer 9905681 AZ VERZ 22-32
beschikking van 3 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IBT Flex B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
verzoekster, tevens verweerster in de zaak van het tegenverzoek,
hierna te noemen: IBT,
gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] , werkzaam bij [naam ] te [plaats] ,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens verzoeker in de zaak van het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. C.J. Spitters , advocaat te Breda.

1.Het verdere procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1
Op 13 september 2022 heeft de kantonrechter in deze zaak een beschikking gegeven. De kantonrechter heeft aanleiding gezien om de zaak in die zin te splitsen dat hij bij beschikking van 13 september 2022 de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft uitgesproken, de transitievergoeding heeft toegekend, de door [verweerder] verzochte billijke vergoeding, verklaring voor recht met betrekking tot zijn loon per 1 januari 2020, vergoeding voor het verlies van zijn lease-auto alsmede de door hem verzochte schadevergoeding heeft afgewezen. Voor het overige, te weten het door IBT te weinig betaalde loon over de periode van 22 juli 2021 tot 28 maart 2022, de ongerechtvaardigde verrijking van [verweerder] en de proceskosten, heeft de kantonrechter de beslissing aangehouden.
1.2
IBT heeft op 26 september 2022 een “Akte overleggen loonstroken” (met producties 64 tot en met 69) alsmede op 27 september 2022 een “Aanvulling op de akte overleggen loonstroken” overgelegd, waarop [verweerder] bij antwoordakte van 11 oktober 2022 (met producties 66 tot en met 70) heeft gereageerd. [verweerder] heeft op zijn beurt op
26 september 2022 een “Akte na tussenvonnis, tevens houdende vermeerdering van eis” (met producties 57 tot en met 65) overgelegd, waarop IBT op 11 oktober 2022 bij “Akte uitlating” heeft gereageerd.

2.De verdere beoordeling

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1
De kantonrechter merkt allereerst op dat hij volledig blijft bij wat hij in de beschikking van 13 september 2022 heeft overwogen en dat hij geen aanleiding ziet om naar aanleiding van de verzoeken van partijen daarop terug te komen.
2.2.
Verder herhaalt de kantonrechter de voor de verdere beoordeling van belang zijnde overwegingen, zoals opgenomen in zijn beschikking van 13 september 2022:
“4.20 [verweerder] heeft in punt 50 van de spreekaantekeningen aangevoerd dat hij recht heeft op meer loon dan de kantonrechter in het kort geding vonnis van 22 juni 2021 heeft toegewezen. Vanaf juni 2021 is [verweerder] bereid geweest om te re-integreren en gedurende die tijd had hij volgens het Arbeidsvoorwaardenreglement recht op 90% van zijn loon, zijnde € 2.839,62 per maand, terwijl het kort geding vonnis is uitgegaan van een bedrag van
€ 2.524,10 bruto per maand. Dat verschil wordt door [verweerder] in deze procedure nog verzocht aan hem toe te kennen.
4.21
De kantonrechter stelt vast dat uit artikel 16 lid 7 van het Arbeidsvoorwaarden-reglement volgt dat er recht bestaat op 90% van het loon indien de werknemer “enige passende arbeid” verricht. Vast staat dat dat [verweerder] pas op 22 juli 2021 daadwerkelijk arbeid is gaan verrichten en dat hij vanaf 1 december 2021 geen werkzaamheden heeft verricht wegens ziekte. Vanaf 11 januari 2022 heeft [verweerder] zijn werkzaamheden bij [bedrijf] weer opgepakt. Dit alles betekent dat [verweerder] in de periode van 22 juli 2021 tot en met 30 november 2021 recht heeft op een bruto maandloon van € 2.839,62, voor de periode van 1 december 2021 tot en met 10 januari 2022 recht op een bruto maandloon van € 2.208,59 en voor de periode van 11 januari 2022 tot en met 27 maart 2022 weer recht op een bruto maandloon van € 2.839,62.
4.22
Ter zitting heeft IBT voor wat betreft deze loonperiodes gesteld dat zij het juiste loon ook daadwerkelijk aan [verweerder] heeft betaald en dat daarvan gecorrigeerde loonstroken aan [verweerder] zijn toegezonden. De kantonrechter constateert dat IBT deze gecorrigeerde loonstroken over de periode 22 juli 2021 tot en met 28 februari 2022 (die van maart 2022 heeft IBT als enige wel ingebracht) niet in deze procedure heeft overgelegd en de ontvangst van die betalingen heeft [verweerder] betwist. Gelet daarop komt het de kantonrechter noodzakelijk voor dat deze loonstroken door IBT alsnog in de procedure worden gebracht met een bewijs van betaling aan [verweerder] . Daartoe zal IBT nog de gelegenheid krijgen, waarna [verweerder] nog zal mogen reageren.
Ongerechtvaardigde verrijking ?
4.23
De ongerechtvaardigde verrijking ziet volgens IBT op het bedrag waarvoor [verweerder] beslag heeft laten leggen, zijnde € 5.772,83 netto alsmede de deurwaarderskosten van € 508,63. Uit productie 44 bij het verzoekschrift volgt een toelichting van de hoofdsom van € 5.203,84 waarvoor beslag is gelegd. De kantonrechter heeft hierboven (in de onderdelen 4.6 en 4.7) al geoordeeld dat [verweerder] de bedragen van € 410,26 en € 2.409,37 terecht heeft laten incasseren. Dat geldt niet voor het bedrag van
€ 51,31 omdat IBT dit bedrag rond 9 juli 2021 al aan [verweerder] had betaald (zie de e-mail van Spitters van 15 juli 2021, productie 63 van IBT). Om dit bedrag nogmaals te laten incasseren via een beslaglegging levert naar het oordeel van de kantonrechter een ongerechtvaardigde verrijking op van € 51,31. Dit bedrag aan ongerechtvaardigde verrijking zal bij de eindbeschikking in ieder geval worden toegewezen.
4.24
Voor wat betreft de overige in productie 44 bij het verzoekschrift genoemde bedragen die IBT volgens [verweerder] te weinig zou hebben betaald , te weten:
a. € 229,47 over september 2021;
b. € 1.156,88 over oktober 2021;
c. € 315,51 over de maand november 2021;
d. € 315,51 over de maand december 2021;
e. € 315,51 over de maand januari 2022;
heeft de kantonrechter hierboven (in 4.8) al opgemerkt dat daarover duidelijkheid zal moeten komen. [verweerder] zal dan ook nog de gelegenheid krijgen om deze bedragen te onderbouwen en duidelijk uit te leggen waar deze bedragen op zien, waarna IBT nog zal mogen reageren. Daarbij zal [verweerder] ook moeten uitleggen (zie 4.6) hoeveel de loonstop van 23 september 2021 tot 1 oktober 2021 precies heeft bedragen en of het bedrag van die loonstop is opgenomen in het hierboven onder a. genoemde bedrag van
€ 229,47 en/of het onder b. genoemde bedrag van € 1.156,88.
4.25
Met betrekking tot de hierboven onder a. tot en met e. genoemde bedragen heeft IBT gesteld dat zij deze bedragen ook al heeft betaald aan [verweerder] vóór de beslaglegging van februari 2022. Of dat zo is en of [verweerder] deze bedragen tweemaal heeft ontvangen (eenmaal via de uitbetalingen op basis van gecorrigeerde loonstroken en eenmaal via de beslaglegging) waardoor hij ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt, zal de kantonrechter pas kunnen beoordelen na de aktewisseling van partijen zoals bedoeld in de onderdelen 4.22 en 4.24.”
2.3
De kantonrechter stelt allereerst vast [verweerder] in zijn “Akte na tussenvonnis, tevens houdende vermeerdering van eis”, niet is ingegaan op wat de kantonrechter van hem in rechtsoverweging 4.24 van de beschikking van 13 september 2022 gevraagd heeft. In de betreffende akte van [verweerder] ontbreekt iedere (deugdelijke) onderbouwing en uitleg van de in die rechtsoverweging genoemde bedragen. Bij deze stand van zaken moet het er dan ook voor worden gehouden dat [verweerder] die bedragen in februari 2022 ten onrechte door de deurwaarder heeft laten incasseren, waardoor hij ongerechtvaardigd is verrijkt tot het bedrag van € 2.332,88. In rechtsoverweging 4.23 van de beschikking van 13 september 2022 heeft de kantonrechter ook al geoordeeld dat [verweerder] voor een bedrag van € 51,31 ongerechtvaardigd was verrijkt. In totaal zal [verweerder] daarom worden veroordeeld om aan IBT terug te betalen het bedrag van € 2.622,60 (€ 2.332,88 + € 51,31+10% wettelijke verhoging), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag van de volledige betaling. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de deurwaarders-kosten van € 508,63 geheel of voor de helft van [verweerder] te brengen. Uit rechtsover-weging 4.23 van de beschikking van 13 september 2022 volgt immers dat [verweerder] een bedrag van € 2.819,63 wel terecht heeft laten incasseren. Gesteld noch gebleken is dat de deurwaarderskosten minder dan € 508,63 zouden zijn geweest als de deurwaarder alleen dit bedrag van € 2.819,63 zou hebben geïncasseerd (in plaats van € 5.203,82).
2.4
IBT komt op grond van de punten 144 tot en met 151 van haar Aanvulling op de akte overleggen loonstroken, naar de kantonrechter begrijpt, tot een bedrag van € 4.110,19 als onverschuldigde betaling/ongerechtvaardigde verrijking en in haar akte uitlating van
11 oktober 2022, naar de kantonrechter begrijpt, tot een bedrag van € 4.597,82 (zie de punten 202 en 204). Deze bedragen zijn hoger dan het hierboven (in rechtsoverweging 2.3) door de kantonrechter genoemde bedrag van € 2.384,19 aan ongerechtvaardigde verrijking.
Of deze door IBT genoemde bedragen juist zijn en zo ja welk bedrag dan precies juist is, kan naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval in het midden blijven. [verweerder] heeft in zijn “Antwoordakte na tussenvonnis” gesteld dat als IBT al meer loon dan verplicht heeft betaald, hij dat niet wist en hij dat ook niet heeft hoeven begrijpen. De kantonrechter deelt dat standpunt van [verweerder] . De berekeningen die IBT op dit punt in haar aktes heeft gemaakt zijn achteraf -na de salarisbetalingen- opgemaakt en gaan naar het oordeel van de kantonrechter het begrip van een gewone werknemer te boven.
2.5
[verweerder] heeft in zijn “Akte na tussenvonnis, tevens houdende vermeerdering van eis” nog verzocht om IBT te veroordelen tot het betalen van 8% vakantiegeld over het loon dat IBT aan hem verschuldigd is over de periode van juni 2021 tot en met maart 2022.
Deze, door IBT (uitgebreid gemotiveerd) betwiste, vordering wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
2.6
Gezien de uitkomst van de procedure, waarbij partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De verdere beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
3.1
veroordeelt [verweerder] om aan IBT een bedrag van € 2.622,60 te betalen,
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2022 tot aan de
dag van de volledige betaling;
3.2
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
3 november 2022.