ECLI:NL:RBZWB:2022:6577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
21-013894 en 21-013895
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding ex artikelen 530 en 533 Sv

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding vroeg wegens ondergane inverzekeringstelling en kosten van rechtsbijstand. De verzoeker, geboren in 2003, had op 18 april 2021 in verzekering gesteld en op dezelfde dag weer in vrijheid gesteld. De verzoekschriften waren ingediend op 15 september 2021 en betroffen een schadevergoeding van € 260,00 voor de inverzekeringstelling en € 1.758,14 voor de kosten van rechtsbijstand. De officier van justitie stelde dat de verzoeker niet ontvankelijk was voor de kosten van de beklagprocedure, maar dat hij wel ontvankelijk was voor de schadevergoeding wegens de inverzekeringstelling. De rechtbank volgde het standpunt van de officier van justitie en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de klaagschriftprocedure ter hoogte van € 828,84. De rechtbank kende de verzoeker een schadevergoeding toe van € 130,00 voor de inverzekeringstelling, € 929,30 voor de kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer. De overige verzoeken werden afgewezen. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-106843-21
rk-nummers: 21-013894 en 21-013895
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 15 september 2021, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 2003
wonende op het adres [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.J. van ‘t Hoff, Vlijmenstraat 7 te 5036 SV Tilburg.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 260,00, € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.758,14, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van de verzoekschriften dan wel € 680,00 bij behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 27 juli 2021;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 18 april 2021 in verzekering is gesteld en op 18 april 2021 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 15 maart 2022 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, verzoeker en mr. M.C. Schraven als gemachtigd waarnemend advocaat van verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem op 27 juli 2021 is geseponeerd. Verzoeker acht het redelijk en billijk dat aan hem een schadevergoeding wordt toegekend, nu hij de tegen hem gerezen verdenking niet aan zichzelf te wijten heeft gehad en hij de betreffende feiten heeft ontkend. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling op 17 en 18 april 2021. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 260,00. Voorts heeft verzoeker kosten voor rechtsbijstand gemaakt. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 1.758,14, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoekschriften voor zover deze zien op de kosten voor de beklagprocedure. Hij heeft hiervoor verwezen naar ECLI:NL:HR:2020:1056 en aangevoerd dat de beslissing tot teruggave van de telefoon op 3 mei jl. aan de advocaat is medegedeeld. De situatie van een last tot teruggave voorafgaand aan de behandeling van het klaagschrift is in materiële zin gelijk te stellen met de situatie waarin het beklag gegrond is verklaard, zodat op basis van voornoemde jurisprudentie een verzoek daartoe binnen drie maanden na de beslissing tot teruggave had moeten worden ingediend, hetgeen niet is gebeurd.
Voor zover het verzoek ziet op de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de strafzaak is verzoeker wel ontvankelijk in zijn verzoekschriften. Het gevorderde bedrag aan schade als gevolg van de door verzoeker ondergane inverzekeringstelling kan geheel worden toegewezen. Gelet op het ingenomen standpunt ten aanzien van de kosten voor de beklagprocedure kan van de gevorderde kosten voor rechtsbijstand slechts een bedrag van € 929,30 worden toegewezen. Het overige dient te worden afgewezen. De forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen, aldus steeds de officier van justitie.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij de ingediende verzoekschriften. In aanvulling daarop en in reactie op het standpunt van de officier van justitie heeft de advocaat aangevoerd dat de gevorderde kosten rechtsbijstand die zien op de inbeslagname van de telefoon ook verband houden met de inhoudelijke strafzaak. Er is bewust gekozen om binnen drie maanden na het sepot één verzoekschrift in te dienen voor alle kosten.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1056) volgt dat onderhavige situatie, waarin een op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vóór de behandeling daarvan heeft geleid tot een beslissing tot teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, waarna het klaagschrift is ingetrokken en een behandeling daarvan en een rechterlijke beslissing daarover zijn uitgebleven, in materiële zin gelijk is te stellen met de situatie waarin het beklag gegrond is verklaard. Betrokkene kan zodoende tót drie maanden na de beslissing tot teruggave een verzoek doen tot vergoeding van de kosten van zijn raadsman, aldus de Hoge Raad.
Gelet op deze jurisprudentie volgt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de ontvankelijkheid. De rechtbank stelt vast dat volgens de officier van justitie € 828,84 ziet op de klaagschriftprocedure. De advocaat heeft dat niet betwist.
De rechtbank verklaart verzoeker dan ook niet-ontvankelijk voor zover het verzoek ziet op de kosten van rechtsbijstand in verband met de klaagschriftprocedure ter hoogte van € 828,84. De rechtbank verklaart verzoeker voor het overige ontvankelijk in zijn verzoek.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat verzoeker, anders dan de advocaat en de officier van justitie hebben gesteld,
één dag in verzekeringop het politiebureau heeft doorgebracht. Uit de stukken blijkt namelijk dat verzoeker op 18 april 2021 om 11:31 uur in verzekering is gesteld en op 18 april 2021 om 17:21 uur in vrijheid is gesteld. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau. Indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De rechtbank zal, gelet op het feit dat verzoeker één dag in verzekering heeft doorgebracht, conform de LOVS-uitgangspunten naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 130,00.
Gelet op het feit dat de rechtbank verzoeker ten aanzien van de verzochte kosten rechtsbijstand voor een bedrag van € 828,84 niet-ontvankelijk heeft verklaard, resteert een beoordeling van de kosten rechtsbijstand ter hoogte van € 929,30.
Dit bedrag is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoeker niet ontvankelijk in het verzoekschrift voor zover het verzoek ziet op de kosten rechtsbijstand in verband met de klaagschriftprocedure, begroot op
€ 828,84;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 130,00, bestaande uit kosten voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.609,30, bestaande uit:
- € 929,30 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
1.739,30 zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden VTH Advocatuur, onder vermelding van “Schadevergoeding [verzoeker] ”.
Deze beslissing is op 29 maart 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).