ECLI:NL:RBZWB:2022:658

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9347 en 20_9348
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Ziektewet-uitkering en terugvordering door UWV

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening van haar Ziektewet-uitkering en een opgelegde terugvordering. De eiseres had een Ziektewet-uitkering ontvangen van 1 januari 2018 tot en met 25 juli 2019, maar het UWV herzag deze uitkering op basis van een besluit van 16 december 2019, waarbij de uitkering werd aangepast en een terugvordering van € 5.228,69 werd opgelegd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde deze bezwaren ongegrond. Tijdens de zitting op 5 januari 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden de herziening van de Ziektewet-uitkering had doorgevoerd, omdat het UWV een te hoog dagloon had vastgesteld. De rechtbank wees de beroepsgronden van eiseres af, waaronder het beroep op gerechtvaardigd vertrouwen en de argumenten over de samenloop van uitkeringen. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van € 5.228,69 ook terecht was, omdat deze niet in strijd was met de wetgeving. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de eerdere besluiten niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
Locatie: Middelburg
zaaknummers: BRE 20/9347 en 20/9348

uitspraak van 10 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Leiden), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 december 2019 (primair besluit I) heeft het UWV de Ziektewet-uitkering (verder: Zw-uitkering) van eiseres over de periode 1 januari 2018 tot en met
25 juli 2019 herzien. Het UWV heeft eiseres in het besluit van 3 januari 2020 (primair besluit II) een terugvordering opgelegd.
In het besluit van 22 september 2020 (bestreden besluit I) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard. Bij besluit van 6 oktober 2020 (bestreden besluit II) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Hangende beroep heeft het UWV bestreden besluit I en II gewijzigd en vervangen door het besluit van 2 december 2020 (bestreden besluit III). UWV heeft in bestreden besluit III de herziening van de Zw-uitkering aangepast en de terugvordering beperkt tot een bedrag van
€ 5.228,69.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Beide procedures zijn gevoegd behandeld ter zitting in Middelburg op 5 januari 2022. Eiseres is verschenen en het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Het UWV heeft aan eiseres in het besluit van 21 mei 2015 van 1 juni 2015 tot en met 30 november 2017 een WW-uitkering toegekend voor 39 uur per week tegen een dagloon van € 104,42 bruto inclusief vakantietoeslag. Na een ziekteperiode is de WW-uitkering tot en met 5 maart 2018 voortgezet met een dagloon van € 106,00 bruto per dag. Eiseres werkte vanaf 27 februari 2017 bij [naam onderneming] . De inkomsten uit dit dienstverband werden gekort op de WW-uitkering.
Op 28 juli 2017 viel eiseres uit door ziekte. Het UWV heeft eiseres in het besluit van
2 november 2017 vanaf 27 oktober 2017 een Zw-uitkering toegekend met een dagloon van
€ 108,64 bruto per dag inclusief vakantiegeld. Eiseres verrichtte vanaf 1 november 2018 werkzaamheden voor Tempo Team. Het UWV heeft eiseres in de besluiten van
14 november 2018, 4 januari 2019, 11 januari 2019 en 8 februari 2019 bericht dat deze inkomsten deels op de Zw-uitkering worden gekort. De Zw-uitkering is na 25 juli 2019, door het doorlopen van de wachttijd voor een WIA-uitkering, beëindigd.
Eiseres heeft in het najaar van 2019 gebeld met het UWV, omdat zij van de Belastingdienst bericht had gehad dat zij ontvangen toeslagen – door een te hoog inkomen – gedeeltelijk moest terugbetalen. De verdiensten van [naam onderneming] zijn niet met de Zw-uitkering verrekend. Uit een interne mail van 12 december 2019 volgt dat het UWV een te hoog dagloon voor de Zw-uitkering heeft vastgesteld, dat dit niet eerder is opgemerkt en dat het korten van het hogere dagloon voor eiseres gunstiger is. In primair besluit I heeft het UWV eiseres bericht dat de Zw-uitkering vanaf 1 januari 2018 tot en met 25 juli 2019 wordt herzien (inclusief de inkomsten van [naam onderneming] en Tempo Team). In de bijlage bij het besluit zijn per maand de bruto-uitkeringsbedragen voor en na de korting per maand weergegeven, evenals de te korten inkomsten. Eiseres heeft op 18 december 2019 bezwaar gemaakt tegen primair besluit I.
In primair besluit II heeft het UWV over 2018 € 4.450,74 en over 2019 € 777,95 teruggevorderd. Eiseres heeft op 12 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen primair besluit II.
Op 28 augustus 2020 heeft de hoorzitting in de bezwaarprocedures tegen de primaire besluiten I en II plaatsgevonden.
In bestreden besluit I heeft het UWV de bezwaren tegen primair besluit I ongegrond verklaard. De herziening op basis van het korten van de inkomsten van [naam onderneming] en Tempo Team is gehandhaafd. In het bestreden besluit II zijn de bezwaren tegen primair besluit II ongegrond verklaard en is de terugvordering van € 5.228,69 bruto gehandhaafd.
Hangende beroep heeft het UWV bestreden besluit I en II gewijzigd en vervangen door bestreden besluit III. Op grond van bestreden besluit III heeft het UWV het Zw-dagloon en de Zw-uitkering vanaf 1 november 2018 tot en met 25 juli 2019 aangepast en enkel nog de inkomsten van Tempo Team op de Zw-uitkering ingehouden. De terugvordering is uit coulance gehandhaafd op € 5.228,69 bruto.
Omvang geschil
2. De rechtbank stelt vast dat het UWV met het bestreden besluit III een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Met dit besluit is niet volledig tegemoet gekomen aan het beroep van eiseres. Het beroep van eiseres wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit III.
Gesteld noch gebleken is dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluiten I en II. De beroepen, voor zover deze zijn gericht tegen bestreden besluiten I en II, zijn daarom niet-ontvankelijk.
In geschil is of het UWV op goede gronden in bestreden besluit III de Zw-uitkering heeft herzien. Daarnaast is in geschil of het UWV op goede gronden de terugvordering heeft beperkt tot € 5.228,69 bruto.
Beroepsgronden
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij aan de inlichtingenplicht heeft voldaan en dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij de ontvangen uitkering mocht behouden. Het dagloon van de Zw-uitkering dient te worden vastgesteld aan de hand van de ongekorte toegekende WW-uitkering. Een terugvordering kan alleen zien op de inkomsten van Tempo Team, van terugvordering kan worden afgezien bij geringe bedragen en het UWV heeft op grond van de zogenaamde 6 maanden jurisprudentie het recht verwerkt om tot inkomsten-verrekening over te gaan. Verder voert eiseres nog aan dat het UWV in 2019 en 2020 in meer dan 1.200 gevallen de samenloop van WW en Zw niet correct heeft verwerkt en dat de gevallen van 2020 niet worden teruggevorderd. Eiseres wenst dat ook in haar geval zo wordt gehandeld.
Wettelijk kader
4. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de herziening van de ZW-uitkering en daarna op de terugvordering.
Herziening
5.1
Het UWV stelt zich op het standpunt dat zij bij de toekenning van de ZW-uitkering in het besluit van 2 november 2017 uitgegaan is van een te hoog Zw-dagloon. Eiseres had recht op een Zw-uitkering van € 52,39 bruto per dag. In bestreden besluit III is het Zw-dagloon conform de toelichting van het toenmalige artikel 7, derde lid, Dagloonbesluit Werknemersverzekeringen herzien. De rechtbank is van oordeel dat uit de door het UWV in bestreden besluit III genoemde grondslag (inclusief het overgangsrecht van artikel 102 ZW) en de gehanteerde bedragen volgt dat het UWV op goede gronden tot het herziene
Zw-dagloon is gekomen. Tevens heeft het UWV – ten opzichte van het oorspronkelijke bestreden besluit I – besloten om enkel de inkomsten van Tempo Team te korten op de
Zw-uitkering. De rechtbank acht dat in lijn met het relevante wettelijk kader.
Tegen de berekening zelf heeft eiseres geen gronden ingediend. De beroepsgrond dat bij de dagloonvaststelling uitgegaan dient te worden van de ongekorte WW-uitkering wijst de rechtbank, onder verwijzing naar de toelichting bij het dagloonbesluit, af.
5.2
Het is vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat een bestuursorgaan een gemaakte fout in beginsel mag herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met een (on)geschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, in het bijzonder het rechtzekerheidsbeginsel. Daarbij is onder meer van belang of eiseres redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijk besluit onjuist was en er dus rekening mee had moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking hersteld zou worden [2] . Er is volgens het UWV geen strijd met het rechtzekerheidsbeginsel, nu eiseres vanaf de toekenning van de Zw-uitkering, bij gelijkblijvende inkomsten van [naam onderneming] , maandelijks circa € 500,00 meer uitkering heeft ontvangen dan voor de toekenning van de Zw-uitkering. Weliswaar stelt eiseres dat in de Zw-uitkering direct het vakantiegeld werd uitbetaald, maar dat argument overtuigt de rechtbank niet. Daarvoor is het verschil tussen een gekorte WW-uitkering en een ongekorte Zw-uitkering met daarnaast de inkomsten van [naam onderneming] te groot. Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank hier dan ook op goede gronden geen strijd met het rechtzekerheidsbeginsel in gezien.
5.3
Eiseres doet onder meer een beroep op het gerechtvaardigd vertrouwen ten aanzien van de Zw-uitkering met het oorspronkelijk hoger vastgestelde dagloon. In de uitspraak van de CRvB van 19 december 2019 [3] is voor de wijze van het beoordelen van een beroep op het leerstuk gerechtvaardigd vertrouwen verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 29 mei 2019 [4] . De ABRS overweegt dat er bij een dergelijk beroep drie cumulatieve stappen dienen te worden doorlopen. De eerste stap is de vraag of er sprake is van een uitlating en/of gedraging die als een toezegging kan worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Het UWV heeft de inkomsten van [naam onderneming] – zoals ook aan eiseres aangegeven – gekort op de WW-uitkering. Eind 2019 heeft het UWV eiseres bericht dat de inkomsten van [naam onderneming] niet op de Zw-uitkering in mindering worden gebracht, omdat zij deze inkomsten al had voorafgaand aan de toekenning van de Zw-uitkering. Uiteindelijk heeft het UWV besloten (in primair besluit I) om coulancehalve de Zw-uitkering te herzien door ook rekening te houden met de inkomsten van [naam onderneming] , onder instandhouding van het oorspronkelijk te hoog vastgestelde Zw-dagloon. Het voorstaande is evenwel niet te kwalificeren als toezegging. De rechtbank komt verder niet meer toe aan een beoordeling van de volgende stappen.
Het beroep op de in de aanvullende gronden ingebrachte interne besluitvorming door de raad van bestuur van het UWV ter zake de afwikkeling van zaken met een samenloop van meerdere uitkeringen baat eiseres evenmin. De ingebrachte stukken zien op gevallen waarin
gelijktijdigeen WW- en een Zw-uitkering wordt ontvangen. Dat is niet het geval in de procedure van eiseres, omdat de betreffende uitkeringen
achtereenvolgenszijn ontvangen. De door eiseres aangevoerde grond betekent dan ook niet dat het UWV moet afwijken van de in de wet opgenomen bepalingen. Derhalve bepaalt artikel 30a van de Zw dat het UWV de Zw-uitkering van eiseres moet herzien. In geval van dringende redenen kan het UWV hiervan afzien, maar dringende redenen zijn niet gesteld noch gebleken. De herziening blijft dan ook in stand.
Terugvordering
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de feitelijke terugvordering op grond van bestreden besluit III voor eiseres gunstiger is dan de theoretisch maximale terugvordering. De rechtbank overweegt dat er geen aanleiding is om hierover anders te beslissen. Ook voor de terugvordering geldt dat het UWV verplicht is om terug te vorderen. Het beroep van eiseres op artikel 33, zesde lid van de Zw wijst de rechtbank af, omdat de hoogte van de terugvordering hoger is dan het maximumbedrag van € 113,00 op grond van de Regeling terugvordering geringe bedragen. De zogenaamde zes maanden jurisprudentie is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige procedure niet van toepassing, omdat het in casu een wettelijk verplichte terugvordering betreft [5] .
6. Het beroep tegen bestreden besluit III zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen tegen bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk en het beroep tegen bestreden besluit III ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 10 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Awb
Artikel 6:19, eerste lid
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Ziektewet
Artikel 7, sub a (geldend op 30 juni 2015)
Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet uitkering ontvangt.
Artikel 29, tweede lid, sub d, ten eerste en zevende lid (geldend op 30 juni 2015)
2. Het ziekengeld wordt uitgekeerd aan:
d. de verzekerde die: 1e ) op grond van artikel 7, onderdeel a, als werknemer wordt beschouwd, (…).
7. Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.
30a, eerste lid, sub b en tweede lid
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
31, tweede lid
Op het ziekengeld wordt in mindering gebracht: p/100 x A x B/C waarbij: p staat voor het percentage van het dagloon dat de verzekerde als ziekengeld ontvangt; A staat voor het inkomen; B staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend; C staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
33, eerste, zesde en achtste lid 1. Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoel in artikel 30, tweede lid, (…) onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd. 6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. 8. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Artikel 102, eerste lid De artikelen (…) en artikel 29, zevende lid, zoals deze luidden voor 1 juli 2015 blijven van toepassing met betrekking tot de werknemer wiens eerste dag van werkloosheid op grond van de Werkloosheidswet is gelegen voor die inwerkingtreding mits het recht op ziekengeld, bedoeld in artikel 29, tweede lid, is ontstaan voor de omzetting, (…).
Regeling terugvordering geringe bedragen
Artikel 1
Het bedrag als bedoeld in de artikelen (…), 33 van de Ziektewet, (…) is € 113 op jaarbasis.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (geldend op 30 juni 2015)
Artikel 7, derde lid
Indien de uitkering op grond van de WW (…) inkomen wordt verrekend met toepassing van artikel 35aa van de WW, wordt het ZW-dagloon, (…), vastgesteld op 100/70 van het bedrag van de uitkering op grond van de WW per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de dag van het ontstaan van de ziekte.
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006
Artikel 3, derde lid
Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Algemeen inkomensbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 3:2, derde lid
In afwijking van het eerste lid, wordt niet tot het inkomen gerekend: inkomen dat is verdiend in uren die reeds via de Werkloosheidswet met de uitkering op grond van die wet zijn verrekend.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB 21 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1289.
2.CRvB 21 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1573.
3.Centrale Raad van Beroep 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:4220.
4.Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
5.CRvB 1 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:892.