ECLI:NL:RBZWB:2022:6582

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/02/370208 / HA ZA 20-168
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. van der Weide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming in de nakoming van verbintenissen uit koopovereenkomst met betrekking tot vloerverwarming en sierhaard

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Littooij, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.M. Boomaars, wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. De zaak betreft een geschil over de werking van de vloerverwarming en de gashaard in de woning van eisers. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 16 juni 2021 overwogen dat de vloerverwarming niet geschikt is als hoofdverwarming en dat dit een gebrek oplevert dat aan normaal gebruik van de woning in de weg staat. De deskundige heeft bevestigd dat de vloerverwarming onvoldoende vermogen heeft om de woning adequaat te verwarmen, en dat de gashaard niet als enige warmtebron kan worden beschouwd. Eisers hebben hun schadevergoeding verhoogd naar € 54.365,-, gebaseerd op nieuwe offertes, terwijl gedaagde de aansprakelijkheid betwist en de deskundige's rapport onbruikbaar acht. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de koopovereenkomst en heeft de vordering van eisers grotendeels toegewezen, inclusief schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/370208 / HA ZA 20-168
Vonnis van 2 november 2022
in de zaak van
1. EISER],
[adres],
2. [ EISER],
[adres],
eisers,
advocaat mr. M. Littooij te Breda,
tegen
[GEDAAGDE],
[adres],
gedaagde,
advocaat mr. P.J.M. Boomaars te Breda.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juli 2021 en alle daarin reeds genoemde stukken;
  • het definitieve deskundigenbericht d.d. 31 januari 2022;
  • de conclusie na deskundigenbericht, tevens vermeerdering van eis, met producties 21 en 22, van [eisers];
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht, met producties 3 tot en met 23, van [gedaagde];
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 21 september 2022 en de bij die gelegenheid door beide raadslieden voorgedragen pleinota’s en de spreekaantekeningen van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 16 juni 2021 heeft de rechtbank in r.o. 4.19. overwogen dat de rechtbank in beginsel van oordeel is dat indien in rechte komt vast te staan dat de vloerverwarming alleen geschikt is als bijverwarming en niet als hoofdverwarming voor alle ruimtes op de benedenverdieping (omdat de vloerverwarming op zichzelf beschouwd niet voldoende warmte kan genereren voor het verzekeren van een aangenaam leefklimaat), dit tot gevolg heeft dat ten minste voor een gedeelte van de woning sprake is van een zodanig gebrek dat dit aan een normaal gebruik van (ten minste een gedeelte van) de woning in de weg staat. Immers, de gashaard in de woonkamer kan niet als (een andere) verwarming voor de
gehelebenedenverdieping worden beschouwd.
Voorts heeft de rechtbank in voornoemd tussenvonnis in r.o. 4.20 overwogen dat zij daarnaast in beginsel van oordeel is dat indien de gashaard redelijkerwijze geacht kan worden toch vrijwel uitsluitend een sierfunctie te hebben, [eisers] bij de koop van de woning redelijkerwijze niet erop bedacht hebben hoeven te zijn dat zij de gashaard ook daadwerkelijk zouden moeten gebruiken om de woning voldoende te kunnen verwarmen. Het had in dat geval op de weg van [gedaagde] gelegen [eisers] voorafgaande aan de koop te informeren dat de gashaard niet alleen een sierfunctie had, maar ook diende ter verwarming van de woning teneinde te voorkomen dat bij [eisers] op dit punt een onjuiste voorstelling zou kunnen bestaan. De rechtbank is in dit tussenvonnis verder van oordeel dat indien [gedaagde] kan worden verweten [eisers] niet te hebben geïnformeerd op dit punt terwijl zij daartoe wel gehouden was, zij zich ter afwering van aansprakelijkheid zich niet erop kan beroepen dat de woning, althans in elk geval de woonkamer van de woning, wel goed was te verwarmen met behulp van de gashaard met als gevolg dat in zoverre geen sprake is van een gebrek dat aan een normaal gebruik van de woning in de weg staat.
In r.o. 4.21 van voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank aangegeven behoefte te hebben aan voorlichting door een deskundige, teneinde te kunnen beoordelen of sprake is van een zodanig gebrekkige vloerverwarming dat deze aan een normaal gebruik van de woning in de weg staat.
Partijen hebben een gezamenlijke voorkeur geuit voor benoeming van mr. ing. E.R.C.
[Deskundige medewerker] als deskundige en partijen hebben ook overeenstemming bereikt over de aan de deskundige voor te leggen vragen. In het tussenvonnis van 28 juli 2021 is de rechtbank overgegaan tot benoeming van deze deskundige ter beantwoording van deze vragen.
2.2.
De deskundige heeft op 31 januari 2022 zijn definitieve rapport uitgebracht. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld om bij conclusie na deskundigenbericht daarop te reageren.
2.3. [
eisers] hebben zich bij conclusie na deskundigenbericht, tevens akte vermeerdering van eis, op het standpunt gesteld - samengevat - dat de deskundige concludeert dat de vloerverwarming op de begane grond van de woning niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen voor normaal gebruik als woonhuis in respectievelijk de woonkamer, keuken en werkkamer. Verder is de deskundige volgens [eisers] van mening dat de woning niet de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal
gebruik al woonhuis. De vloerverwarming heeft door de afstand van de vloerverwarmingsbuizen onvoldoende vermogen om te functioneren als hoofdverwarming, aldus [eisers]. Zij menen dat uit het deskundigenrapport volgt dat de verwarmingscapaciteit veel te klein is om de woning op de begane grond te kunnen verwarmen. In de visie van [eisers] blijkt uit het deskundigenbericht dat de woning niet geschikt is voor normaal gebruik waardoor [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de koopovereenkomst op grond waarvan [eisers] de overeenkomst partieel hebben ontbonden en de subsidiaire vordering tot schadevergoeding behoort te worden toegewezen. Het aanvankelijk gevorderde bedrag aan schadevergoeding ad € 39.487,00 is volgens [eisers] gebaseerd op achterhaalde offertes van Badex van eind 2018 / begin 2019. Wegens de prijsstijgingen die zich sindsdien hebben voorgegaan, hebben [eisers] opnieuw offertes opgevraagd voor het verrichten van de herstelwerkzaamheden. Op basis van deze nieuwe offertes vorderen zij thans - na vermeerdering van eis - een bedrag van € 54.365,- ter zake (vervangende) schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 september 2019, althans de datum van de dagvaarding, althans de datum van de eisvermeerdering tot aan de dag der algehele voldoening.
2.4. [
gedaagde] heeft zich bij conclusie na deskundigenbericht op het standpunt gesteld -samengevat - dat de rechtbank in het tussenvonnis ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat er in beginsel sprake is van een gebrek indien het niet mogelijk is om met alleen de vloerverwarming de benedenverdieping te verwarmen en dat [eisers] niet hoefde te verwachten dat het gebruik van de gashaard nodig zou zijn om de woning voldoende te kunnen verwarmen. [gedaagde] meent voorts dat zij [eisers] er op gewezen heeft dat de gashaard niet louter een sierfunctie had. In de visie van [gedaagde] had de gashaard niet louter een sierfunctie en was deze wel degelijk geschikt om bij te dragen aan de verwarming van de benedenverdieping. Indien de vloerverwarming aldus onvoldoende is om de benedenverdieping te verwarmen, betekent dat dus niet automatisch dat er sprake is van een gebrek dat aan normaal gebruik van de woning in de weg staat, aldus [gedaagde].
Volgens [gedaagde] is de deskundige er ten onrechte aan voorbij gegaan dat in de keuken de buizen van de vloerverwarming veel dichter bij elkaar liggen en dat er meer dan 3 metingen hadden moeten worden verricht om een betrouwbaar beeld te krijgen van de totale vloeroppervlakte. Naar de mening van [gedaagde] handelt de deskundige hiermee niet volgens de leidraad van deskundigen en behoort zijn onafhankelijke positie in twijfel te worden getrokken, waardoor het rapport onbruikbaar is. [gedaagde] is verder van mening dat de deskundige de vragen beantwoordt vanuit de onjuiste aanname dat de vloerverwarming een hoofdverwarming is en als enige warmtebron moet worden beschouwd om van normaal gebruik te kunnen spreken. Haars inziens gaat het er om of er voldoende warmtecapaciteit in de woning aanwezig is zodat er sprake is van normaal gebruik. Volgens [gedaagde] concludeert de deskundige zelf dat de warmtecapaciteit van de sfeerhaard voldoende is om tezamen met de vloerverwarming de woonruimte op 20 graden Celsius te krijgen, zodat er voldoende warmte wordt gegenereerd voor het verzekeren van een aangenaam leefklimaat, en er sprake is van een normaal gebruik van de woning. De deskundige beschrijft in zijn rapport dat de gashaard een warmtecapaciteit heeft van ca. 8 tot 10 kW, aldus [gedaagde]. De deskundige komt volgens haar tot het oordeel dat de gashaard niet uitsluitend een sierfunctie heeft en dat de aanwezige warmte opwekkingscapaciteit (vloerverwarming en gashaard) in de woonruimte en keuken ruim voldoende is. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het door de deskundige opgestelde rapport onbruikbaar is. Haars inziens is het rapport inconsistent, niet transparant en niet zorgvuldig opgesteld. Er zijn volgens [gedaagde] te weinig essentiële metingen verricht waardoor geen nauwkeurig beeld is ontstaan. Bovendien ontbreken er onderliggende berekeningen en stukken waardoor de bevindingen volgens haar onnavolgbaar en onlogisch zijn. [gedaagde] meent dan ook dat het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. [gedaagde] voert aan dat er geen nauwkeurige gemiddelde “Hart-op-Hart afstand” kan worden bepaald op basis van slechts drie thermo grafische metingen (twee in de woonkamer en één in de werkkamer). Ook zijn er per vertrek geen warmteverlies berekeningen gemaakt op basis waarvan de warmtebehoefte kan worden bepaald, aldus [gedaagde]. Bovendien laat de deskundige een aantal vragen onbeantwoord die zij aan hem heeft voorgelegd. [gedaagde] is dan ook van mening dat er geen sprake is van een gebrek waarvoor zij aansprakelijk is. Voor zover daar in rechte anders over wordt geoordeeld, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het gevorderde schadebedrag buitensporig hoog en disproportioneel is en zij betwist de omvang van de gevorderde schadeposten.
2.4. [
gedaagde] meent dat het tussenvonnis van 16 juni 2021 is gebaseerd op een onjuiste juridische en feitelijke grondslag.
Volgens vaste jurisprudentie geldt dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om - nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten - over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Indien het gewijzigde inzicht van de rechter is gestoeld op een reeds tussen de partijen met het oog daarop gevoerd debat behoeft de rechter niet in een tussenuitspraak de partijen nogmaals gelegenheid te geven zich uit te laten over een punt waarover zij zich reeds hebben uitgelaten.
Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat het tussenvonnis van 16 juni 2021 niet is gebaseerd op een onjuiste juridische en/of feitelijke grondslag. Daartoe is het navolgende redengevend.
Ter onderbouwing van haar stelling, dat het tussenvonnis van 16 juni 2021 is gebaseerd op een onjuiste juridische en feitelijke grondslag, verwijst [gedaagde] naar een tweetal arresten van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Dit verweer kan [gedaagde] niet baten. Immers, de feitencomplexen in beide aangehaalde arresten verschillen op essentiële punten van de onderhavige zaak, waarin - in tegenstelling tot beide arresten - geen sprake is van
radiatoren op de begane grond naast vloerverwarming en een sfeergashaard, noch van een ouderdomsclausule en een verouderde vloerverwarming
In het tussenvonnis van 16 juni 2021 heeft de rechtbank in r.o. 4.19. overwogen dat de rechtbank in beginsel van oordeel is dat indien in rechte komt vast te staan dat de vloerverwarming alleen geschikt is als bijverwarming en niet als hoofdverwarming voor alle ruimtes op de benedenverdieping (omdat de vloerverwarming op zichzelf beschouwd niet voldoende warmte kan genereren voor het verzekeren van een aangenaam leefklimaat), dit tot gevolg heeft dat ten minste voor een gedeelte van de woning sprake is van een zodanig gebrek dat dit aan een normaal gebruik van (ten minste een gedeelte van) de woning in de weg staat. Immers, de gashaard in de woonkamer kan niet als (een andere) verwarming voor de
gehelebenedenverdieping worden beschouwd.
Mede gelet op de bevindingen van de deskundige, kan [naam] niet worden gevolgd in haar betoog, dat de rechtbank in het tussenvonnis ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat er in beginsel sprake is van een gebrek indien het niet mogelijk is om met alleen de vloerverwarming de benedenverdieping te verwarmen. Immers, de deskundige schrijft in zijn rapport op pagina 7:
“(…) Vanwege de aanleg van de vloerverwarmingsbuizen met een gem. afstand van 25 cm is er sprake van een vloerverwarmingssysteem als z.g. bijverwarming met een verwarmingsvermogen van 48 Watt/m2 terwijl dit bij norrnaa1 gebruik een vloerverwarmingssysteem als z.g. hoofdverwarming 170 Watt./m2 dient te zijn.Voorts schrijft de deskundige op pagina 8 zijn rapport:
“(…) De in deze woning aanwezige sfeerhaard heeft - door de deskundige ingeschat – een verwarmingsvermogen van ca. 8 tot 10 kW.
De sfeerhaard geeft stralingswarmte en daarom zal de ruimte in de nabijheid van de sfeerhaard behaaglijk aanvoelen, echter is een sfeerhaard niet geschikt om volledige ruimtes mee te verwarmen.
De warmtecapaciteit van de sfeerhaard is voldoende om tezamen met de vloerverwarming de woonruimte op 20 graden Celsius te krijgen, echter is er geen sprake van een gelijkmatige verwarming in de ruimten, in de nabijheid van de haard kan de temperatuur in de buurt van de 30 graden komen en verder weg in de ruimte kan de temperatuur onder de 20 graden Celsius zijn.
Ruimten die niet direct in open verbinding staan met de ruimte waarin de sfeerhaard zich bevindt kunnen niet hiermee verwarmd worden (bv werkkamer op begane grond).
Het rapport van de deskundige bevestigt derhalve de veronderstelling in het tussenvonnis dat de vloerverwarming alleen geschikt is als bijverwarming en niet als hoofdverwarming voor alle ruimtes op de benedenverdieping (omdat de vloerverwarming op zichzelf beschouwd niet voldoende warmte kan genereren voor het verzekeren van een aangenaam leefklimaat). Dit heeft tot gevolg - zoals reeds in het tussenvonnis van 16 juni 2021 in r.o. 4.19 is overwogen - dat ten minste voor een gedeelte van de woning sprake is van een zodanig gebrek dat dit aan een normaal gebruik van (ten minste een gedeelte van) de woning in de weg staat.
In het licht van het vorenstaande strandt eveneens het betoog van [gedaagde], dat de warmtecapaciteit van de gashaard voldoende is om tezamen met de vloerverwarming de woonruimte op 20 graden Celsius te krijgen, zodat er voldoende warmte wordt gegenereerd voor het verzekeren van een aangenaam leefklimaat, en er dus sprake is van een normaal gebruik van de woning. De deskundige geeft immers aan, dat er sprake is van een temperatuurverschil tussen de directe omgeving van de haard en de ruimte die daar verder vanaf is gelegen, alsmede dat de ruimten die niet direct in open verbinding staan met de ruimte waarin de sfeerhaard zich bevindt, hiermee niet verwarmd kunnen worden (bijvoorbeeld de werkkamer). Om die reden is er - voor een gedeelte van de woning - sprake van een zodanig gebrek dat dit aan een normaal gebruik van (ten minste een gedeelte van) de woning in de weg staat.
Of en in hoeverre de gashaard redelijkerwijze geacht moet worden vrijwel uitsluitend een sierfunctie te hebben (zoals in r.o. 4.20. van het tussenvonnis is overwogen) ontbeert in het kader van het vorenstaande relevantie, nu de gashaard ook als bijverwarming ontoereikend is, aangezien deze niet als (een andere) verwarming voor de
gehelebenedenverdieping kan worden beschouwd. De verweren van [gedaagde] die zich richten tegen het aanmerken van de gashaard als sierhaard, behoeven derhalve geen (nadere) bespreking en beslissing.
2.6. [
gedaagde] kan evenmin worden gevolgd in haar betoog, dat de deskundige er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat in de keuken de buizen van de vloerverwarming veel dichter bij elkaar liggen en dat er meer dan 3 metingen hadden moeten worden verricht om een betrouwbaar beeld te krijgen van de totale vloeroppervlakte. Immers, zo al zou worden uitgegaan van de juistheid van deze stelling van [gedaagde] - en de vloerverwarming in de keuken wél voldoende capaciteit zou hebben - dan nog laat dit onverlet dat dit niet doorwerkt naar alle (overige) ruimtes op de benedenverdieping. Bovendien heeft de deskundige op pagina 6 van zijn rapport (onder verwijzing naar een drietal afbeeldingen) aangegeven hoeveel centimeter de vloerverwarmingsleidingen uit elkaar liggen in de woonkamer en keuken, in het zitgedeelte van de woonkamer en in de werkkamer. Hieruit volgt dat de deskundige wel degelijk kennis heeft genomen van de afstand van vloerverwarmingsleidingen in de keuken. De deskundige verwijst ter onderbouwing van zijn bevindingen naar bijlage 2 bij het rapport voor de thermografische metingen die corresponderen met de betreffende afbeeldingen. Anders dan [gedaagde] betoogt, betreffen dit niet slecht 3 metingen. De deskundige heeft immers in de laatste alinea op pagina 21 van het rapport aangegeven dat er in totaal 41 thermografische metingen zijn verricht, waarbij de 3 meest significante zijn verwerkt in bijlage 2. Het vorenstaande logenstraft dan ook de stelling van [gedaagde], dat de deskundige ten onrechte niet zou hebben gedifferentieerd naar de verschillende ruimtes op de begane grond; hij heeft immers metingen verricht in zowel de keuken, de woonkamer als de werkkamer.
2.7.
Anders dan [gedaagde] meent, staat op diverse plaatsen in het rapport wel degelijk de normen vermeld waaraan de deskundige heeft getoetst, terwijl ook bijlage 1 bij het rapport een dergelijke norm vermeldt, te weten de “Warmte-afgifte tabel vloerverwarming volgens NEN-EN 1264”. De rechtbank deelt evenmin het standpunt van [gedaagde], dat de deskundige een warmteverliesberekening had moeten maken. De deskundige acht het verrichten van
dergelijke berekeningen niet noodzakelijk voor de beantwoording van de aan hem voorgelegde vragen, zo blijkt uit het antwoord van de deskundige op de eerste opmerking bij het conceptrapport (pagina 19 van het rapport) en de rechtbank heeft geen aanleiding om aan dit oordeel van de deskundige te twijfelen.
Mede in het licht van al het vorenstaande, faalt het betoog van [gedaagde], dat het deskundigenrapport inconsistent, niet transparant, niet zorgvuldig en onbruikbaar is.
Uit het rapport van de deskundige volgt dat zowel de vloerverwarming als de gashaard nodig zijn om in de woonkamer een temperatuur van 20 C te bereiken. In r.o. 4.20. van het tussenvonnis is reeds overwogen, dat het in dat geval op de weg van [gedaagde] had gelegen [eisers] voorafgaande aan de koop te informeren dat de gashaard niet alleen een sierfunctie had, maar ook diende ter verwarming van de woning teneinde te voorkomen dat bij [eisers] op dit punt een onjuiste voorstelling zou kunnen bestaan. Vast staat dat die mededeling niet heeft plaatsgevonden.
[gedaagde] heeft ter zitting betoogd dat zij van mening is dat zij haar mededelingsplicht niet heeft geschonden omdat zij immers gewezen heeft op de aanwezigheid van zowel de vloerverwarming als de gashaard waarbij zij niet de indruk heeft gewekt dat de gashaard geen wezenlijke verwarmingsfunctie heeft. Met deze argumentatie gaat [gedaagde] in wezen in tegen het oordeel van de rechtbank, hierop neerkomend dat bij onvoldoende warmtecapaciteit van de vloerverwarming, aangenomen moet worden dat [gedaagde] een op haar rustende mededelingsplicht heeft geschonden.
Dit brengt met zich, dat er voor een gedeelte van de woning sprake is van een zodanig gebrek dat dit aan een normaal gebruik van (een deel van) de woning in de weg staat, waardoor [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de koopovereenkomsten en schadeplichtig is.
2.8.
De schade is door de deskundige begroot op een bedrag van € 25.168,- inclusief BTW. In deze kostenraming is door de deskundige niet betrokken de kosten voor het verplaatsen en opslaan van meubels, de keuken en vervangende woonruimte, alsmede het terugplaatsen van de meubels en de keuken. [gedaagde] betwist weliswaar de omvang van de schadebegroting van de deskundige door te verwijzen naar een offerte die is overgelegd als productie 18a bij conclusie na deskundigenbericht, maar de specificatie van deze offerte is te summier om als deugdelijke betwisting te kunnen worden aangemerkt van de schadebegroting door de deskundige. Immers, bij een betwisting van de schadeopstelling van de deskundige door middel van een offerte, behoeft deze offerte ten minste dezelfde specificatie te bevatten als die welke door de deskundige is gehanteerd bij diens schadebegroting. De door [gedaagde] in het geding gebrachte offerte voldoet hier niet aan, nu daarop onder meer ontbreekt welk uurtarief wordt gehanteerd en hoeveel uren zijn gemoeid met het uitvoeren van bepaalde posten (zoals het verwijderen van de diverse vloeren en de vloerverwarming).
De schadeopstelling van de deskundige sluit op een bedrag van € 25.168,- inclusief BTW en dateert van 31 januari 2022. Het aanvankelijk gevorderde bedrag aan schadevergoeding ad € 39.487,00 is volgens [eisers] gebaseerd op achterhaalde offertes van Badex van eind 2018/begin 2019. Wegens de prijsstijgingen die zich sindsdien hebben voorgegaan, hebben [eisers] opnieuw offertes opgevraagd voor het verrichten van de herstelwerkzaamheden en vorderen zij thans – na vermeerdering van eis - een bedrag van € 54.365,- corresponderend met de offerte van Totaal Bouw d.d. 8 januari 2022. De rechtbank constateert dat het peilmoment van de deskundige (31 januari 2022) vrijwel samenvalt met het peilmoment van de offerte van Totaal Bouw (8 januari 2022) voor nagenoeg dezelfde werkzaamheden. Desalniettemin is de begroting van Totaal Bouw ruim 200% hoger dan de schadebegroting van de deskundige. Hetzelfde geldt voor de offerte van Breda Bouw van 31 januari 2022 ad € 50.900,-. Om die reden behoeven deze offertes - afgezet tegen de begroting van de deskundige - een nadere toelichting, die echter ontbreekt. Bij gebreke van die nadere toelichting/onderbouwing, gaat de rechtbank uit van de schadeopstelling van de deskundige. Dat geldt ook voor het feit dat door de deskundige geen aftrek is toegepast van “nieuw voor oud” aangezien het merendeel van de kosten ziet op ingrepen die niet of nauwelijks aan afschrijving onderhevig zijn. Het door de deskundige berekende schadebedrag van € 25.168,- inclusief BTW komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Vast staat dat in de schadeopstelling van de deskundige niet is verdisconteerd een post voor vervangende woonruimte. [eisers] vorderen - na vermeerdering van eis - een bedrag van € 2.232,- ter zake kosten voor vervangende woonruimte voor hun gezin voor de duur van vier weken ten tijde van de te verrichten herstelwerkzaamheden. Ter onderbouwing van dit bedrag verwijzen zij naar de gemiddelde huurprijs van een gezinsaccommodatie op een nabijgelegen vakantiepark in een tabel die is weergegeven op pagina 4 van de conclusie na deskundigenbericht. Ter betwisting van deze post verwijst [gedaagde] op haar beurt naar een huurovereenkomst (productie 20 bij conclusie na deskundigenbericht) van een appartement voor € 100,- per week. Deze concepthuurovereenkomst, die [gedaagde] zelf is opgesteld, is echter te summier om - zonder nadere toelichting op de bijzonder lage huurprijs, die ontbreekt - op basis daarvan te concluderen dat dit een reële alternatieve woonruimte betreft in de huidige woningmarkt. Derhalve zal worden uitgegaan van de door [eisers] aangegeven kosten voor vervangende woonruimte gedurende vier weken.
Verder staat vast, dat in de schadeopstelling van de deskundige geen post voor de kosten voor het verplaatsen en opslaan van meubels en de keuken is verdisconteerd, alsmede voor het terugplaatsen daarvan. Mede gelet op hetgeen ter zake in de offerte van Breda Bouw van 31 januari 2022 aan kosten is begroot, wordt dit bedrag door de rechtbank schattenderwijs bepaald op een bedrag van € 5.000,-.Dit bedrag zal worden opgeteld bij het reeds toewijsbaar geachte bedrag van € 25.168,- inclusief BTW, derhalve resulterend in een bedrag van € 30.168,- inclusief BTW.
2.9.
Nu de slotsom luidt, dat er zijdens [gedaagde] sprake is van een toerenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenissen uit de koopovereenkomsten, komen tevens de gevorderde onderzoekskosten van € 750,- (waarvan de omvang als zodanig niet door [gedaagde] is betwist) voor toewijzing in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de gevorderde kosten van € 450,- voor de geplaatste radiator, alsmede voor het gevorderde bedrag van € 1.332,50 aan buitengerechtelijke incassokosten.
De gevorderde wettelijke rente over de diverse gevorderde bedragen - waarvan de verschuldigdheid als zodanig niet door [gedaagde] is betwist - zal worden toegewezen als in het dictum vermeld.
2.10. [
gedaagde] verzoekt de toewijsbaar te achten vorderingen van [eisers] niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit verzoek zal niet worden gehonoreerd, nu uit de stellingen van [gedaagde] niet volgt dat er sprake is van reëel restitutierisico aan de zijde van [eisers].
2.11. [
gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eisers] op tot op heden begroot op een bedrag van:
- griffierecht: € 937,00
- kosten dagvaardingsexploot: € 105,09
- kosten deskundigenbericht € 3.756,81 (incl. BTW)
- salaris advocaat
€ 2.884,00(4 x tarief III ad € 721,-)
Totaal: € 7.682,90

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers]
es. te betalen een bedrag van € 30.168- ter zake schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 september 2019, tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen bedrag van € 2.232,- ter zake kosten voor vervangende woonruimte voor de duur van vier weken ten tijde van de te verrichten werkzaamheden, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van de eisvermeerdering tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen een bedrag van € 750.- ter zake onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te
betalen een bedrag van € 450,- ter zake de kosten voor de geplaatste verwarming, te vermeerderen niet de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.332,50 aan buitengerechtelijke kosten, te
vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening:
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van [eisers] worden begroot op een bedrag van € 7.682,90, te vermeerderen niet de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
3.7.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. van der Weide en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: