Ter onderbouwing van haar stelling, dat het tussenvonnis van 16 juni 2021 is gebaseerd op een onjuiste juridische en feitelijke grondslag, verwijst [gedaagde] naar een tweetal arresten van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Dit verweer kan [gedaagde] niet baten. Immers, de feitencomplexen in beide aangehaalde arresten verschillen op essentiële punten van de onderhavige zaak, waarin - in tegenstelling tot beide arresten - geen sprake is van
radiatoren op de begane grond naast vloerverwarming en een sfeergashaard, noch van een ouderdomsclausule en een verouderde vloerverwarming
In het tussenvonnis van 16 juni 2021 heeft de rechtbank in r.o. 4.19. overwogen dat de rechtbank in beginsel van oordeel is dat indien in rechte komt vast te staan dat de vloerverwarming alleen geschikt is als bijverwarming en niet als hoofdverwarming voor alle ruimtes op de benedenverdieping (omdat de vloerverwarming op zichzelf beschouwd niet voldoende warmte kan genereren voor het verzekeren van een aangenaam leefklimaat), dit tot gevolg heeft dat ten minste voor een gedeelte van de woning sprake is van een zodanig gebrek dat dit aan een normaal gebruik van (ten minste een gedeelte van) de woning in de weg staat. Immers, de gashaard in de woonkamer kan niet als (een andere) verwarming voor de
gehelebenedenverdieping worden beschouwd.
Mede gelet op de bevindingen van de deskundige, kan [naam] niet worden gevolgd in haar betoog, dat de rechtbank in het tussenvonnis ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat er in beginsel sprake is van een gebrek indien het niet mogelijk is om met alleen de vloerverwarming de benedenverdieping te verwarmen. Immers, de deskundige schrijft in zijn rapport op pagina 7:
“(…) Vanwege de aanleg van de vloerverwarmingsbuizen met een gem. afstand van 25 cm is er sprake van een vloerverwarmingssysteem als z.g. bijverwarming met een verwarmingsvermogen van 48 Watt/m2 terwijl dit bij norrnaa1 gebruik een vloerverwarmingssysteem als z.g. hoofdverwarming 170 Watt./m2 dient te zijn.Voorts schrijft de deskundige op pagina 8 zijn rapport:
“(…) De in deze woning aanwezige sfeerhaard heeft - door de deskundige ingeschat – een verwarmingsvermogen van ca. 8 tot 10 kW.
De sfeerhaard geeft stralingswarmte en daarom zal de ruimte in de nabijheid van de sfeerhaard behaaglijk aanvoelen, echter is een sfeerhaard niet geschikt om volledige ruimtes mee te verwarmen.
De warmtecapaciteit van de sfeerhaard is voldoende om tezamen met de vloerverwarming de woonruimte op 20 graden Celsius te krijgen, echter is er geen sprake van een gelijkmatige verwarming in de ruimten, in de nabijheid van de haard kan de temperatuur in de buurt van de 30 graden komen en verder weg in de ruimte kan de temperatuur onder de 20 graden Celsius zijn.
Ruimten die niet direct in open verbinding staan met de ruimte waarin de sfeerhaard zich bevindt kunnen niet hiermee verwarmd worden (bv werkkamer op begane grond).
Het rapport van de deskundige bevestigt derhalve de veronderstelling in het tussenvonnis dat de vloerverwarming alleen geschikt is als bijverwarming en niet als hoofdverwarming voor alle ruimtes op de benedenverdieping (omdat de vloerverwarming op zichzelf beschouwd niet voldoende warmte kan genereren voor het verzekeren van een aangenaam leefklimaat). Dit heeft tot gevolg - zoals reeds in het tussenvonnis van 16 juni 2021 in r.o. 4.19 is overwogen - dat ten minste voor een gedeelte van de woning sprake is van een zodanig gebrek dat dit aan een normaal gebruik van (ten minste een gedeelte van) de woning in de weg staat.
In het licht van het vorenstaande strandt eveneens het betoog van [gedaagde], dat de warmtecapaciteit van de gashaard voldoende is om tezamen met de vloerverwarming de woonruimte op 20 graden Celsius te krijgen, zodat er voldoende warmte wordt gegenereerd voor het verzekeren van een aangenaam leefklimaat, en er dus sprake is van een normaal gebruik van de woning. De deskundige geeft immers aan, dat er sprake is van een temperatuurverschil tussen de directe omgeving van de haard en de ruimte die daar verder vanaf is gelegen, alsmede dat de ruimten die niet direct in open verbinding staan met de ruimte waarin de sfeerhaard zich bevindt, hiermee niet verwarmd kunnen worden (bijvoorbeeld de werkkamer). Om die reden is er - voor een gedeelte van de woning - sprake van een zodanig gebrek dat dit aan een normaal gebruik van (ten minste een gedeelte van) de woning in de weg staat.
Of en in hoeverre de gashaard redelijkerwijze geacht moet worden vrijwel uitsluitend een sierfunctie te hebben (zoals in r.o. 4.20. van het tussenvonnis is overwogen) ontbeert in het kader van het vorenstaande relevantie, nu de gashaard ook als bijverwarming ontoereikend is, aangezien deze niet als (een andere) verwarming voor de
gehelebenedenverdieping kan worden beschouwd. De verweren van [gedaagde] die zich richten tegen het aanmerken van de gashaard als sierhaard, behoeven derhalve geen (nadere) bespreking en beslissing.