ECLI:NL:RBZWB:2022:6586

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
9381662_E09112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
  • mr. Tilman-Knoester
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een civiele procedure over een agentuurovereenkomst en aanspraak op provisie

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 9 november 2022 een eindvonnis gewezen in de zaak tussen PitchTecConcept BVBA (hierna: eiser) en Tarkett Sports B.V. (hierna: gedaagde). De zaak betreft een agentuurovereenkomst waarbij eiser aanspraak maakt op provisie na het beëindigen van de overeenkomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot de aanspraak op provisie, waardoor de vordering tot verstrekking van stukken en bewijsvoering niet aan de orde komt. Eiser had eerder in de procedure al een aantal vorderingen ingediend, die in een deelvonnis van 25 mei 2022 zijn afgewezen. Eiser heeft in zijn akte geen onderbouwde lijst van projecten overgelegd die hoofdzakelijk als gevolg van zijn werkzaamheden tot stand zijn gekomen binnen twaalf maanden na beëindiging van de agentuurovereenkomst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering tot betaling van restantprovisie niet kan worden toegewezen, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij recht heeft op deze provisie. De rechtbank heeft eiser ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn vastgesteld op € 3.112,50. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer: 9381662 EXPL CV 21-3170
vonnis van meervoudige kamer van kantonrechters van 9 november 2022
in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats] voor zoveel nodig tevens handelende als lasthebber van de vennootschap naar Belgisch Recht
PitchTecConcept BVBA, en voor zoveel nodig tevens als lasthebber van de inmiddels geliquideerde vennootschap naar Belgisch recht
PITCHtec BVBA,
eiser,
gemachtigde: mr. J.A.A. van der Weijst, advocaat te Gemonde, gemeente Sint-Michielsgestel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Tarkett Sports B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
gedaagde,
gemachtigden: mr. E.H.M. Bieleveld en mr. P.J. de Jong Schouwenburg, beiden advocaat te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook [eiser] , PTC, PT en Tarkett genoemd worden.

1.Het verdere verloop van het geding

In de hoofdzaak en in het incident
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 25 mei 2022 met de daarin genoemde stukken;
- de brief van [eiser] van 19 juli 2022;
de akte van [eiser] met producties;
- de brief van de griffier van de rechtbank aan beide partijen waarin is gereageerd op het in de brief van 19 juli 2022 verwoorde standpunt van [eiser] dat niet is beslist op het verzoek om tussentijds appel toe te staan;
- de antwoordakte van Tarkett met producties.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In de hoofdzaak en in het incident
2.1.
In het vonnis van 25 mei 2022 zijn de vorderingen in de hoofdzaak onder I sub a en b, II sub a, b, c en f, en III afgewezen en is [eiser] voor wat betreft de overige vorderingen in de hoofdzaak en in het incident in de gelegenheid gesteld om bij akte een onderbouwde lijst aan te leveren van mogelijke projecten die hoofdzakelijk als gevolg van door hem verrichte werkzaamheden tot stand zijn gekomen binnen twaalf maanden na beëindiging van de agentuurovereenkomst als bedoeld in rechtsoverweging 4.34. van dat vonnis.
2.2.
[eiser] heeft vervolgens een akte genomen, waarop Tarkett heeft gereageerd.
2.3.
Tarkett heeft verzocht om de door [eiser] bij akte overgelegde producties buiten beschouwing te laten. De kantonrechters honoreren dit verzoek niet. Tarkett heeft de mogelijkheid gehad om bij de door haar genomen antwoordakte op die producties te reageren en heeft die mogelijkheid ook benut. Zij is dan ook niet in haar belangen geschaad.
2.4.
Hierna zal op de door [eiser] in zijn akte genoemde punten worden ingegaan.
Bezwaren tegen de inhoud van het vonnis
2.5.
[eiser] heeft in zijn akte terecht opgemerkt, en dat wordt ondersteund door Tarkett, dat er in het vonnis van 25 mei 2022 (hierna ook: het deelvonnis) twee typefouten staan. Bij de feiten, laatste gedachtestreepje, staat: “
heeft tot 25 september 2021 zijn gebruikelijke werkzaamheden voor Tarkett verricht en interne meetings bijgewoond.” en aan het slot van rechtsoverweging 4.10. staat:
“(...) ook al heeft [eiser] in de brief van 22 juni 2021 – naast de term “termination” – ook de term “dissolution” gebruikt (...).” Voor beide partijen was duidelijk dat de daar genoemde jaartallen onjuist zijn. De vermelde data moeten dan ook worden gelezen als “
25 september 2020” respectievelijk “
22 juni 2020”.
2.6.
Voor zover [eiser] verder nog bezwaren heeft tegen de inhoud van het deelvonnis en die bezwaren zien op al afgewezen vorderingen zullen de kantonrechters daar niet op ingaan nu daarvoor de weg van hoger beroep openstaat. De bezwaren tegen de inhoud van het vonnis die geen betrekking hebben op al afgewezen vorderingen zullen in rechtsoverweging 2.15. en verder worden besproken.
Eisvermindering
2.7.
[eiser] heeft gevraagd om de vordering ter zake de restantprovisie te verminderen tot € 11.950,00.
2.8.
Overwogen wordt dat de vordering ter zake de restantprovisie in het deelvonnis al is afgewezen. Voor de onderbouwing daarvan wordt verwezen naar wat is overwogen in rechtsoverweging 4.23. van dat vonnis. Nu de eisvermindering betrekking heeft op een reeds afgewezen vordering kan die eis niet meer worden verminderd.
2.9.
De kantonrechters hebben in rechtsoverweging 4.24. van het deelvonnis ten overvloede opgemerkt dat Tarkett op de zitting heeft toegezegd dat zodra de provisie opeisbaar is, zij tot betaling daarvan zal overgaan. In dat kader heeft Tarkett bij antwoordakte nog producties overgelegd waaruit blijkt dat er weer een bedrag opeisbaar is geweest en betaalbaar is gesteld. Omdat deze producties, waarop [eiser] niet meer heeft kunnen reageren, zien op een al afgewezen vordering spelen die in deze procedure verder geen rol. De producties zijn dus niet relevant voor een thans te nemen beslissing. [eiser] zal daarom niet in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren. Hij wordt hiermee ook niet in zijn belangen geschaad.
Communicatie
2.10.
[eiser] heeft in de akte opgemerkt dat op de zitting een groot aantal personen aanwezig was van wie de presentie niet op voorhand aan hem was medegedeeld. [eiser] heeft daaruit geconcludeerd dat Tarkett buiten hem om met de rechtbank heeft gecommuniceerd en dat de rechtbank hem hiervan evenmin op de hoogte heeft gesteld. [eiser] acht deze gang van zaken onjuist.
2.11.
Anders dan [eiser] heeft gesteld, hebben de kantonrechters, zoals door Tarkett ook is aangegeven, niet voorafgaand aan de zitting met Tarkett gecommuniceerd over wie er op de zitting namens Tarkett aanwezig zouden zijn. Voorafgaand aan de zitting heeft de bode zoals te doen gebruikelijk de zaak uitgeroepen en aan de kantonrechters medegedeeld wie er namens partijen, en dus ook namens Tarkett, zouden verschijnen. Toen zijn de kantonrechters evenals [eiser] bekend geworden met wie er bij deze, overigens openbare, zitting aanwezig zouden zijn.
Proces-verbaal van de zitting
2.12.
[eiser] heeft gesteld dat van de zitting een proces-verbaal is opgemaakt. Hij heeft daarover in de punten 3.7 tot en met 3.11 van zijn akte een aantal opmerkingen gemaakt, waaronder dat het proces-verbaal is toegezonden na het wijzen van het vonnis, dat hij in de gelegenheid moet worden gesteld daarop te reageren en zijn stellingen nog te ontwikkelen of aan te vullen, dat uit het proces-verbaal geen voordeel voor Tarkett kan worden afgeleid omdat het proces-verbaal niet is ondertekend door [eiser] en dat geen sprake is van een proces-verbaal in de zin van de wet omdat een handtekening van de rechter ontbreekt.
2.13.
Overwogen wordt dat aan partijen geen proces-verbaal is verstrekt maar zittingsaantekeningen. De stellingen van [eiser] dienaangaande gaan daarom niet op. [eiser] heeft ook niet gesteld dat er fouten of onjuistheden in de aantekeningen zijn vermeld, zodat ook niet blijkt dat hij in zijn belangen is geschaad.
Gelegenheid tot het nemen van een akte
2.14.
Zoals in rechtsoverweging 2.1. van dit vonnis al is genoemd, is [eiser] in het deelvonnis in de gelegenheid gesteld om bij akte een onderbouwde lijst aan te leveren van mogelijke projecten die hoofdzakelijk als gevolg van door hem verrichte werkzaamheden tot stand zijn gekomen binnen twaalf maanden na beëindiging van de agentuurovereenkomst als bedoeld in rechtsoverweging 4.34. van dat vonnis.
2.15.
[eiser] heeft gesteld dat de kantonrechters van een verkeerd toetsingscriterium zijn uitgegaan door de term “hoofdzakelijk” op te nemen. Volgens [eiser] heeft hij recht op provisie over alle door hem of andere agenten aangedragen projecten die binnen een jaar na beëindiging van de overeenkomst door Tarkett zijn gesloten. Verder heeft [eiser] gesteld dat hij ten onrechte een bewijsopdracht heeft gekregen en dat daarom sprake is van een verrassingsbeslissing. Tarkett heeft dit alles gemotiveerd betwist.
2.16.
De kantonrechters overwegen als volgt. [eiser] heeft zijn vorderingen op verschillende grondslagen gestoeld. Ten aanzien van de vordering die ziet op provisie na beëindiging van de agentuurovereenkomst is overwogen in de rechtsoverwegingen 4.26. tot en met 4.35. van het deelvonnis. De kantonrechters blijven bij wat daarin is overwogen en herhalen expliciet wat is overwogen in rechtsoverweging 4.31. van het deelvonnis:

Het voorgaande betekent dat de stelling van [eiser] dat hij recht heeft op provisie overallebinnen een jaar na beëindiging van de overeenkomst gesloten projecten geen juiste uitleg van artikel 11 van de overeenkomst en artikel 7:431 lid 2 sub a BW is. Het feit dat hij gedurende de looptijd van de overeenkomst wel recht had op provisie over alle projecten/verkopen doet hier niet aan af. Wel heeft [eiser] – gelet op hetgeen hiervoor onder 4.30. is overwogen – recht op provisie ter zake van projecten/verkopen die hoofdzakelijk te danken zijn aan tijdens de duur van de overeenkomst door hem verrichte werkzaamheden en waarvoor binnen twaalf maanden na het einde van de overeenkomst een overeenkomst is afgesloten.
2.17.
Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat voor het recht op provisie na het einde van de agentuurovereenkomst het “hoofdzakelijkheids-criterium” geldt. Het noemen van de term “hoofdzakelijk”, zoals de kantonrechters hebben gedaan, was dan ook essentieel.
2.18.
Daarnaast herhalen de kantonrechters wat is overwogen in rechtsoverweging 4.34. van het deelvonnis:

In beginsel heeft [eiser] het recht de bewijsstukken in te zien om de juistheid van een provisieaanspraak ex artikel 11 van de overeenkomst vast te stellen. Hij heeft echter geen algemeen recht van onderzoek in de boeken en bescheiden van Tarkett. Het recht op inzage ziet alleen op gegevens die rechtstreeks op deze provisie betrekking hebben. Uitgangspunt zal daarbij zijn dat Tarkett gehouden is inzage te verlenen met betrekking tot gegevens die [eiser] niet kent om hem in staat te stellen zijn recht op die provisie te berekenen, waarbij er wel een provisieaanspraak moet zijn. Het had dan ook op de weg van [eiser] gelegen om te stellen welke mogelijke overeenkomsten hoofdzakelijk als gevolg van door hem verrichte werkzaamheden tot stand zijn gekomen binnen twaalf maanden na beëindiging van de agentuurovereenkomst. [eiser] was daartoe ook in staat nu hij al geruime tijd in het bezit is van het CRM-bestand en hij, zoals door hemzelf ter zitting is aangegeven, nog inzage heeft in zijn e-mails en andere gegevens. Hij heeft hierover evenwel niets gesteld; is ook niet ingegaan op de twee door Tarkett specifiek benoemde projecten en heeft evenmin gesteld dat er projecten zijn waarbij zijn naam niet is vermeld, maar die van een andere salesmanager, die hoofdzakelijk zijn te danken aan door hem verrichte werkzaamheden. Nu [eiser] steeds is uitgegaan van, zoals hiervoor al is overwogen, de onjuiste stelling dat hij gedurende een jaar na afloop van de overeenkomst over alle gesloten verkopen/projecten recht had op provisie en het dan ook niet nodig was te stellen en onderbouwen welke projecten hoofdzakelijk aan door hem verrichte werkzaamheden zijn te danken, zal hij bij akte in de gelegenheid worden gesteld om (alsnog) een onderbouwde lijst als hiervoor bedoeld aan te leveren. De zaak zal hiervoor naar de rolzitting van woensdag 22 juni 2022 worden verwezen. In dat kader wordt overwogen dat van [eiser] niet alleen een lijst met namen van projecten/verkopen wordt verwacht maar ook een onderbouwing in welk opzicht [eiser] hieraan heeft meegewerkt door bijvoorbeeld e-mails met de projectpartij, offertes en andere stukken over te leggen.”
2.19.
Uit voormelde rechtsoverweging blijkt dat [eiser] geen bewijsopdracht heeft gekregen maar dat hij in de gelegenheid is gesteld om zijn stellingen voor wat betreft het recht op provisie na het einde van de agentuurovereenkomst nader te onderbouwen, omdat hij dat onvoldoende had gedaan. Hij had immers geen enkel project benoemd dat na beëindiging van de agentuurovereenkomst hoofdzakelijk als gevolg van door hem verrichte werkzaamheden tot stand is gekomen. Eerst indien [eiser] voldoende onderbouwd zou stellen dat sprake is van deze provisieaanspraak zou kunnen worden toegekomen aan de vraag wat de omvang is van die provisie en aan de in dat kader ingestelde provisionele vordering en eventuele bewijsopdrachten. Dit betekent dat op de ingestelde provisionele vordering, anders dan [eiser] heeft gesteld, nog niet hoefde te worden beslist. Nu geen sprake is geweest van een bewijsopdracht behoeven de overige verweren van [eiser] omtrent het geven van de bewijsopdracht geen nadere bespreking meer.
2.20.
Gelet op wat in rechtsoverweging 4.34. van het deelvonnis is overwogen, kan [eiser] ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat dat vonnis een verrassingsbeslissing is.
2.21.
Het lag dus op de weg van [eiser] om (alsnog) onderbouwd aan te geven welke mogelijke projecten als gevolg van hoofdzakelijk door hem verrichte werkzaamheden tot stand zijn gekomen binnen twaalf maanden na beëindiging van de agentuurovereenkomst. [eiser] heeft in randnummer 3.12 van zijn akte gesteld dat hij recht heeft op provisie over Argentinië, België/Anderlecht, China, Engeland, Frankrijk en FC Dinamo Moskou. [eiser] heeft hierbij echter opnieuw niet gesteld dat de projecten in die landen/bij die clubs tot stand zijn gekomen als gevolg van hoofdzakelijk door hem verrichte werkzaamheden. Hij heeft slechts gesteld dat hij recht heeft op provisie over alle door Tarkett uitgevoerde projecten na de overeenkomst, terwijl de kantonrechters in hun deelvonnis duidelijk hebben aangegeven dat dit niet geldt voor provisie over projecten die na het einde van de overeenkomst tot stand zijn gekomen. Uit de door [eiser] bij akte overgelegde producties zou mogelijk afgeleid kunnen worden dat er na afloop van de overeenkomst nog projecten tot stand zijn gekomen, maar wat [eiser] in het kader van de totstandkoming van die projecten heeft gedaan, blijkt daaruit in het geheel niet en dus ook niet of en zo ja, welke projecten hoofdzakelijk aan door hem verrichte werkzaamheden zijn te danken. Zelfs voor de twee door Tarkett specifiek benoemde projecten (Shanghai en Anderlecht) heeft [eiser] nagelaten om te onderbouwen dat deze hoofdzakelijk als gevolg van door hem verrichte werkzaamheden tot stand zijn gekomen. De kantonrechters concluderen dan ook dat [eiser] voor wat betreft de bedoelde aanspraak op provisie na het einde van de overeenkomst wegens onvoldoende onderbouwing daarvan niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Aan de provisionele vordering van [eiser] om, kort gezegd, stukken te verstrekken om zijn provisieaanspraak vast te kunnen stellen en/of bewijsvoering op dat punt wordt daarom niet toegekomen.
Conclusies ten aanzien van nog openstaande vorderingen
2.22.
Nu een aanspraak op provisie na het einde van de agentuurovereenkomst niet is komen vast te staan en de andere (financiële) vorderingen al in het deelvonnis zijn afgewezen, zal het in de hoofdzaak primair gevorderde onder II sub d en e, alsmede het verder primair en subsidiair gevorderde worden afgewezen. De primaire vorderingen in het incident onder I tot en met IV zullen om die reden eveneens moeten worden afgewezen.
2.23.
[eiser] heeft in het incident onder V, evenals in de hoofdzaak onder II sub a, betaling gevorderd van € 20.297,03 aan restantprovisie. Die vordering in de hoofdzaak is in het deelvonnis reeds afgewezen. De vordering in het incident treft daarmee hetzelfde lot.
2.24.
[eiser] heeft in het incident subsidiair gevorderd om hem toe te staan om tussentijds hoger beroep in te stellen voor het geval de incidentele vordering zou worden afgewezen. Onderhavig vonnis is een eindvonnis zodat daartegen hoger beroep kan worden ingesteld. Dit betekent dat ook deze vordering niet toewijsbaar is.
Proceskosten
2.25.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten bedragen aan de zijde van Tarkett € 3.112,50 (2,5 punt x € 1.245,00) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde.
2.26.
De door Tarkett gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechters:
in de hoofdzaak:
3.1.
wijzen de primaire vorderingen onder II sub d en e, en het verder primair en subsidiair gevorderde af;
in het incident:
3.2.
wijzen de vorderingen af;
in de hoofdzaak en in het incident:
3.3.
veroordelen [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Tarkett tot en met vandaag vastgesteld op € 3.112,50, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordelen [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Tarkett volledig aan de veroordelingen voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 124,00 (half punt toepasselijk liquidatietarief, met een maximum van € 124,00) aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van de volledige betaling,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van de volledige betaling;
3.5.
verklaren deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben, voorzitter, mr. Tilman-Knoester en
mr. Dijkman, kantonrechters, en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.