Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete. De naheffingsaanslag van € 1.852 was opgelegd voor de periode van 6 maart 2019 tot en met 5 maart 2020, en de verzuimboete was eveneens vastgesteld op € 1.852. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, houder van een Mercedes-Benz, de auto ter verkoop had gegeven aan een autohandelaar en dat deze auto op een parkeerplaats stond tijdens een controle op 2 maart 2020. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de auto geparkeerd stond op een voor het openbaar verkeer openstaande weg.
De rechtbank heeft ook de verzuimboete beoordeeld en geconcludeerd dat deze terecht was opgelegd, ondanks het beroep van de belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, en dat de inspecteur de boete in overeenstemming met de wettelijke bepalingen had opgelegd. De rechtbank verwierp ook het betoog van de belanghebbende dat het motiveringsbeginsel was geschonden, en concludeerde dat de inspecteur voldoende had gemotiveerd waarom de naheffingsaanslag en de boete waren opgelegd.
Ten slotte heeft de rechtbank de vordering van de belanghebbende om een dwangsom toegekend te krijgen wegens het uitblijven van de uitspraak op bezwaar, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur een dwangsom van € 207 had toegekend, wat correct was, en dat de hoogte van de dwangsom niet in geschil was. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.