In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een verzuimboete en belastingrente. Belanghebbende verzocht om ambtshalve vermindering van deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde dit verzoek niet-ontvankelijk omdat het buiten de termijn was ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn echtgenote aanwezig waren, evenals twee inspecteurs van de Belastingdienst.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen. De termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek is vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft. In dit geval eindigde de termijn op 31 december 2020, terwijl het verzoek pas op 18 februari 2022 werd ingediend. Belanghebbende voerde aan dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder een ontslagprocedure en gezondheidsproblemen, niet in staat was om tijdig een verzoek in te dienen. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.
Daarnaast verwierp de rechtbank het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de inspecteur en belanghebbende niet in gelijke gevallen verkeren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat zij voor het overige onbevoegd is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en wijst belanghebbende erop dat verzoeken om schadevergoeding en kwijtschelding van de boete bij de civiele rechter of de ontvanger van de Belastingdienst moeten worden ingediend.