ECLI:NL:RBZWB:2022:6620

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
C/02/396509 FA RK 22-1622
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijfplaats en wijziging zorgregeling in verhouding tot schorsingsvoorwaarden voorlopige hechtenis minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige. De vrouw, de verzoekster, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van haar minderjarige kind, geboren in 2006, bij haar vast te stellen en de bestaande co-ouderschapsregeling te wijzigen in een zorgregeling zonder contact tussen de man en het kind. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van de vrouw af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige feitelijk bij de vrouw verblijft en dat de co-ouderschapsregeling niet meer wordt nagekomen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw is vastgesteld en contact tussen de man en het kind is toegestaan, maar niet verplicht. De rechtbank heeft zich niet bevoegd verklaard om kennis te nemen van de geldvordering van de vrouw aan de man en heeft deze zaak verwezen naar de kantonrechter. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/396509 FA RK 22-1622
datum uitspraak: 1 november 2022
beschikking bepaling hoofdverblijfplaats en wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Akça-Altun te Breda,
tegen
[man],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 7 april 2022 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de brief van de man van 25 april 2022.
1.2
De verzoeken zijn op 14 oktober 2022 met gesloten deuren mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door een tolk in de Turkse taal en door haar advocaat, en de man. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
De hierna te noemen minderjarige is in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 8 oktober 2008 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 november 2008 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is het navolgende minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006, nader te noemen: [roepnaam minderjarige] .
2.3
[roepnaam minderjarige] verblijft feitelijk bij de vrouw. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hem.
2.4
Aan het aan de voornoemde beschikking van 8 oktober 2008 gehechte echt-scheidingsconvenant is onder meer bepaald dat er sprake is van een co-ouderschapsregeling.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de rechtbank te bepalen dat:
1. de hoofdverblijfplaats van [roepnaam minderjarige] wordt vastgesteld bij de vrouw;
2. de regeling co-ouderschap zoals opgenomen in de beschikking en het echtscheidingsconvenant wordt gewijzigd in een zorgregeling waarbij wordt bepaald dat er tussen de man en [roepnaam minderjarige] geen contact zal zijn;
3. dat de man een bedrag van € 2.927,66 terugbetaalt aan de vrouw.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 1:253a, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten: de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
4.2
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e BW van toepassing. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.3
De rechtbank dient ingevolge artikel 1:253a BW een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
4.4
Ter onderbouwing van het verzoek is door en namens de vrouw aangegeven dat de man nimmer de afgesproken co-ouderschapsregeling is nagekomen, ondanks dat de vrouw daar meermalen om heeft verzocht. [roepnaam minderjarige] heeft altijd bij de vrouw gewoond en zij verzoekt de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, zowel met betrekking tot de hoofdverblijfplaats als de contactregeling. [roepnaam minderjarige] gaat nu af en toe naar de man, maar blijft daar niet slapen. Omdat [roepnaam minderjarige] altijd bij de vrouw heeft gewoond verzoekt zij ook de door de man onterecht ontvangen geldbedragen aan kinderbijslag aan de vrouw terug te betalen. Deze geldvordering is verknocht met de familiezaak, waardoor de rechtbank als familierechter hierover kan beslissen. [roepnaam minderjarige] is in het afgelopen jaar onder invloed van verkeerde vrienden in aanraking gekomen met politie en justitie. In dat kader is hij gearresteerd door de politie is er bij hem sprake van een schorsing met voorwaarden. Daarbij is begeleiding door de jeugdreclassering opgelegd. Als schorsingsvoorwaarde is daarbij opgelegd dat [roepnaam minderjarige] bij de man moet verblijven. De vrouw werkte ten tijde van de schorsing en kon daardoor niet de gehele dag voor [roepnaam minderjarige] zorgen. Inmiddels zit zij in de Ziektewet en is zij dus wel thuis. Het is besproken met de jeugdreclassering dat [roepnaam minderjarige] weer bij de vrouw verblijft.
4.5
Door de man is naar voren gebracht dat tot 2020 de zorgregeling wel volgens de co-ouderschapsregeling verliep. [roepnaam minderjarige] verbleef geregeld na school, alsmede in het weekend, bij de man en bleef dan soms ook slapen. Gezien [roepnaam minderjarige] ’s leeftijd is dat nu niet meer volgens de co-ouderschapsregeling. De man is er niet mee eens als [roepnaam minderjarige] geen contact meer met hem mag hebben. Afgelopen jaar is [roepnaam minderjarige] meerdere keren in aanraking gekomen met de politie. Er is toen door de strafrechter in het kader van schorsing van de voorlopige hechtenis besloten dat hij bij de man moest verblijven. De man is het daarom niet eens met de vaststelling van de hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De opvoedomgeving bij de vrouw is daarnaast niet ideaal voor [roepnaam minderjarige] . Hij is tot ongeveer twee weken geleden bij de man geweest. Hij wordt beïnvloed door de vrouw en daardoor komt hij nu niet meer bij hem. Hij komt de schorsingsvoorwaarde dus niet na. Voor dit alles verwijst de man naar de stukken van de strafzaak. In 2010 heeft hij [roepnaam minderjarige] laten inschrijven op het adres van de vrouw, zodat zij extra toeslagen zou ontvangen voor [roepnaam minderjarige] . De kinderbijslag die de man heeft ontvangen, heeft hij besteed aan [roepnaam minderjarige] . Betaling van het ontvangen bedrag is dan ook niet aan de orde.
4.6
Namens de Raad is aangegeven dat er meerdere zaken door elkaar lopen; de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de voorwaarden die in het kader van de strafzaak aan [roepnaam minderjarige] zijn gesteld. De hoofdverblijfplaats is een formaliteit. Dit gaat over het inschrijvingsadres. [roepnaam minderjarige] staat al jaren ingeschreven bij de vrouw. Hij is incidenteel bij de man. Er is al geruime tijd geen sprake van uitvoering van een co-ouderschapsregeling. Het baart de Raad zorgen dat er op elk levensgebied ernstige zorgen zijn over [roepnaam minderjarige] . Hij is aan het ontsporen. De jeugdreclassering is inmiddels al bij hem betrokken. De Raad ziet aanleiding om op korte termijn een beschermingsonderzoek uit te voeren. Er moet in kaart worden gebracht wat er bij [roepnaam minderjarige] speelt, wat hij nodig heeft en of beide ouders hem dit voldoende kunnen bieden. Mogelijk is er een ondertoezichtstelling nodig. Na dit onderzoek kan bekeken worden welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling in het belang van [roepnaam minderjarige] is. De ouders moeten stimuleren dat [roepnaam minderjarige] de schorsingsvoorwaarden nakomt. De verantwoordelijkheid daarover ligt bij de jeugdreclassering. Dat [roepnaam minderjarige] momenteel niet bij de man verblijft, kan voor de strafrechter een reden zijn voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
4.7
De rechtbank acht zich ten aanzien van de onder 3.1 sub 1. en 2. genoemde verzoeken voldoende voorgelicht om een eindbeslissing te kunnen nemen. De Raad wordt dan ook niet gevolgd in zijn advies, voor zover het zo is bedoeld, om de eindbeslissing aan te houden, dit in afwachting van de uitkomst van een nog te verrichten beschermingsonderzoek. De rechtbank onderschrijft de ernstige zorgen die er nu ten aanzien van [roepnaam minderjarige] zijn, maar voor de in deze zaak te nemen beslissingen is de uitkomst van voornoemd onderzoek niet van belang.
4.8
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [roepnaam minderjarige] in de registers van de burgerlijke stand al jaren op het adres van de vrouw staat ingeschreven. Volgens de man heeft deze inschrijving in 2010 plaatsgevonden. Volgens de man moet het hoofverblijf bij hem zijn. Ter onderbouwing daarvan heeft hij verwezen naar de op [roepnaam minderjarige] betrekking hebbende strafprocedure. De rechtbank is ambtshalve bekend dat de voorlopige hechtenis van [roepnaam minderjarige] in die strafprocedure door de strafraadkamer van deze rechtbank bij beschikking van 26 augustus 2022 is geschorst onder meer onder de voorwaarde dat hij bij de man zou verblijven. Door de vrouw is verklaard dat [roepnaam minderjarige] weer bij haar verblijft en dat dit geschiedt met instemming van de jeugdreclassering. De man zelf heeft verklaard dat [roepnaam minderjarige] inderdaad al enige tijd bij de vrouw verblijft. Volgens de man is dit verblijf illegaal, omdat de jeugdreclassering daarmee niet heeft ingestemd. Wat van (de ontwikkelingen in) de strafprocedure ook zij, voor de beoordeling van de hoofdverblijfplaats is deze procedure niet relevant. Van belang is in dit geval de feitelijke situatie. [roepnaam minderjarige] heeft zijn verblijf altijd, in ieder geval vanaf 2010, bij de vrouw gehad. De rechtbank acht het in het belang van [roepnaam minderjarige] wenselijk om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, inhoudende dat zijn hoofdverblijfplaats formeel bij de vrouw wordt vastgesteld. Het hierop betrekking hebbende verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen.
4.9
Zowel de vrouw als de man hebben aangegeven dat in de afgelopen twee jaar de co-ouderschapsregeling niet meer is nagekomen. Bij geen van hen is de behoefte gezien om aan die regeling vast te houden. Ook gezien de leeftijd van [roepnaam minderjarige] en het door partijen beschreven gedrag van [roepnaam minderjarige] , waaruit blijkt dat hij sporadisch bij de man verblijft, is co-ouderschap thans niet haalbaar. Vast staat dat [roepnaam minderjarige] contact met de man heeft. Partijen wonen dicht bij elkaar en voor [roepnaam minderjarige] is het, mede daardoor, eenvoudig om contact met de man te hebben. Naar de rechtbank van partijen heeft begrepen kan dit altijd als [roepnaam minderjarige] daar behoefte aan heeft. Gezien voormelde, gewijzigde, omstandigheden acht de rechtbank het in het belang van [roepnaam minderjarige] om de co-ouderschapsregeling, zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant, te wijzigen. De rechtbank acht het niet in het belang van [roepnaam minderjarige] om te beslissen dat hij met de man geen contact meer heeft. De rechtbank ziet ook geen gronden tot ontzegging van het contact, zoals verzocht door de vrouw. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de man en [roepnaam minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar, zoals hierna zal worden beschreven.
4.1
Ten aanzien van de geldvordering over ‘terugbetaling’ aan de vrouw van de door de man ontvangen kinderbijslag is het oordeel dat de rechtbank als familierechter niet bevoegd is om hiervan kennis te nemen. Een verwijzing is dan ook nodig. Op grond van artikel 71, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal de zaak ter verdere behandeling en beslissing op die geldvordering ambtshalve worden verwezen naar team civielrecht, cluster kanton, locatie Breda, van de rechtbank. Partijen hebben zich tijdens de mondelinge behandeling kunnen uitlaten over de vraag of de zaak bij de juiste rechter in behandeling is.
4.11
De rechtbank zal de eerste twee hierna te noemen beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissingen, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen kan worden uitgevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006, zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
wijzigt, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 8 oktober 2008 als volgt:
bepaalt dat de man en genoemde minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, nader in onderling overleg door partijen en de minderjarige te regelen en wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart zich niet bevoegd om van de geldvordering kennis te nemen;
verwijst de zaak met betrekking tot de geldvordering in de stand waarin deze zich bevindt naar team civielrecht, cluster kanton, locatie Breda, van deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven en uitgesproken ter openbare zitting van 1 november 2022 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: