ECLI:NL:RBZWB:2022:6621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
C/02/400169 / FA RK 22/3454
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van Oijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht en schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) betreffende toediening van depotmedicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarin verzoekster een klacht indiende tegen de zorgaanbieder, GGZ WNB, over de toediening van depotmedicatie. Verzoekster stelde dat zij op 19 mei 2022 depotmedicatie had gekregen zonder dat deze verplichte zorg was aangezegd of gemotiveerd, en zonder dat er sprake was van een noodsituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster geen verzet heeft getoond tegen de toediening van de medicatie en dat de zorgaanbieder terecht heeft aangenomen dat er sprake was van vrijwilligheid. De rechtbank oordeelde dat de klacht van verzoekster ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de toediening van de depotmedicatie binnen de zorgmachtiging viel en dat verzoekster vrijwillig had ingestemd met de zorg. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/400169 / FA RK 22/3454
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 en artikel 10:11 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Beschikking van 5 oktober 2022van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda op het ingediende verzoekschrift van
[verzoekster],
hierna te noemen: verzoekster,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te [woonplaats].
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoekster ingediend bij de klachtencommissie op 24 mei 2022 (hierna: de klachtencommissie).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- verzoekster;
- de zorgaanbieder, GGZ WNB, vertegenwoordigd door mr. M.M.A. Janssen en
mr. M. Swelsen, hierna te noemen: verweerder
- de zorgverantwoordelijke, de heer [zorgverantwoordelijke].

1.Procesverloop

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz van 3 augustus 2022, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2022;
- het e-mailbericht van mr. Janssen van 9 augustus 2022, betreffende een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 20 september 2022;
- het e-mailbericht met bijlage van mr. Bronsveld van 27 september 2022;
- de pleitnota van mr. Jansen en mr. Swelsen, bij de mondelinge behandeling overhandigd.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 28 september 2022, in het gebouw van de rechtbank, locatie Breda. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat partijen ermee akkoord zijn de behandeling van het verzoek buiten de beslistermijn van de rechtbank plaatsvindt; verzoekster is akkoord gegaan met het uitstelverzoek van verweerder.
1.3
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- namens verzoekster, mr. Bronsveld;
- namens verweerder, mr. Janssen en mr. Swelsen;
- zorgverantwoordelijke, de heer [zorgverantwoordelijke].
1.4
Hoewel daartoe correct opgeroepen is verzoekster niet bij de mondelinge
behandeling verschenen. Mr. Bronsveld merkt op dat verzoekster niet bij de mondelinge
behandeling aanwezig zal zijn. Gelet op haar persoonlijke omstandigheden heeft zij ervoor
gekozen niet naar de rechtbank te komen.
1.5
De rechtbank besluit de mondelinge behandeling voor te zetten bij afwezigheid van
verzoekster. De overige aanwezigen hebben hiertegen geen bezwaar.
1.6
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de geneesheer-directeur, hoewel
daartoe correct opgeroepen, niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was.

2.Feiten

2.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 april 2022 is een machtiging verleend tot het verlenen van verplichte zorg ten aanzien van verzoeker tot en met 8 oktober 2022, inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- toedienen van medicatie;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten.
2.2
Verzoekster heeft op 24 mei 2022 bij de klachtencommissie een klacht ingediend die ziet op de toediening van dwangmedicatie. Zakelijk weergegeven heeft verzoekster zich erover beklaagd dat zij op 19 mei 2022 depotmedicatie toegediend heeft gekregen, zonder dat deze verplichte zorg is aangezegd of is gemotiveerd en zonder dat er sprake was van een noodsituatie dan wel dreigend ernstig nadeel. Verzoekster betwist dat er sprake was van vrijwillige toediening van depotmedicatie. Volgens verzoekster heeft de zorgverantwoordelijke hiermee onrechtmatig gehandeld en heeft zij recht op een schadevergoeding.
2.3
De klachtencommissie heeft op 21 juni 2022 de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 27 juni 2022 aan betrokkene toegezonden. De klachtencommissie heeft, samengevat, overwogen dat de toediening van de medicatie door de zorgaanbieder werd beoordeeld als vorm van vrijwillige zorg waartegen verzoekster zich niet verzette. Afdoende duidelijk is geworden dat verzoekster in de periode voorafgaand aan 19 mei 2022 heeft aangegeven geen (depot)medicatie te willen. Duidelijk is dat aan verzoekster is medegedeeld dat wanneer zij medicatie niet zou accepteren, er zou worden gestart met een procedure tot opname. De klachtencommissie volgt verzoekster in haar stelling dat er geen keuzevrijheid was om al dan niet in te stemmen met (depot)medicatie. Echter, alsnog had verzoekster voldoende ruimte om zelfstandig een besluit te nemen over wel of niet accepteren van medicatie. De zorgverantwoordelijke heeft verklaard dat verzoekster instemde met depotmedicatie en heeft dit ook zo gerapporteerd; als verzoekster niet akkoord zou zijn gegaan had de zorgverantwoordelijke de depotmedicatie niet in de ambulante setting toegediend. De klachtencommissie acht het niet aannemelijk dat de zorgverantwoordelijke toch tot toepassing van dwangmedicatie in de thuissituatie zou besluiten als verzoekster zich hiertegen verzette. De toediening van de depotmedicatie dient beoordeeld te worden als zijnde zorg waarmee verzoekster vrijwillig mee ingestemd heeft en deze zorg is passend binnen de zorgmachtiging. Een procedure ex artikel 8:9 Wvggz kon om die reden achterwege blijven. De klacht van verzoekster is niet-ontvankelijk omdat artikel 10:3 Wvggz geen klachtgronden kent aangaande vrijwillige zorg.

3.Het verzoek

3.1
Verzoekster verzoekt de rechtbank haar klacht alsnog gegrond te verklaren en aan verzoekster een schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid toe te kennen.
3.2
Verweerder verzoekt verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek ongegrond te verklaren en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. Tevens verzoekt verweerder verzoekster te veroordelen in de proceskosten.

4.De standpunten

4.1
Aan haar verzoek legt verzoekster, samengevat, het volgende ten grondslag.
In de visie van verzoekster is niet voldaan aan hetgeen in artikel 8:9 Wvggz is opgenomen. Uit alle bij de klachtencommissie overgelegde stukken alsmede de mondelinge behandeling bij de klachtencommissie blijkt niet dat er sprake was van – op dat moment – vrijwillige zorg. Dit is althans niet verifieerbaar. Bovendien is er geen sprake geweest van een noodsituatie. De procedure van artikel 8:9 Wvggz had gevolgd moeten worden. Daarnaast is het afdwingen van vrijwilligheid in strijd met de letter en geest van de wet. Duidelijk is, hetgeen de klachtencommissie ook heeft geconcludeerd, dat verzoekster een ambivalente houding had met betrekking tot haar medicatie. Om die reden had niet uitgegaan mogen worden van de vrijwilligheid van verzoekster. Bij verzoekster was althans geen intrinsieke motivatie aanwezig voor de toediening van medicatie. Immers, zij heeft op één dag twee wisselende verklaringen afgelegd over de medicatie. In de visie van verzoekster dient er bij een situatie als deze, namelijk ambivalentie en tegenstijdigheid over de wens medicatie toe te staan, uitgegaan te worden van ‘verzet’ en had het protocol van artikel 8:9 Wvggz moeten worden gevolgd. Nu dit niet is gedaan, is sprake van een overschrijding van de wettelijke voorschriften die een schadevergoeding rechtvaardigt. Er is drang gecreëerd en dat leidt ook tot een normschending. De ambivalentie van verzoekster impliceerde dat er nader onderzoek, dan wel een toetsing naar de vrijwilligheid nodig was. Daar komt bij dat verzoekster ook eerder in het behandeltraject haar ongenoegen over de medicatie uitte. Voor de hoogte van de schadevergoeding dient aangesloten te worden bij de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming. Hoewel hier sprake is van een klein verzuim, heeft verzoekster schade geleden. De toediening van de depotmedicatie zorgt voor een aantasting van haar lichamelijke integriteit. Een schadevergoeding rond € 75,= zou toepasselijk zijn. Deze vergoeding heeft betrokkene eerder ook van de zorgaanbieder ontvangen. Het is niet passend om verzoekster te veroordelen in de proceskosten gelet op haar psychische kwetsbaarheid en de aard van deze kwestie. Bovendien kan verzoekster deze kosten niet dragen.
4.2
Namens verweerder is, samengevat, het volgende aangevoerd. In de periode van 17 tot en met 19 mei 2022 heeft de zorgverantwoordelijke de geneesheer-directeur verzocht een aanvraag te doen om de zorgmachtiging aan te passen, zodat deze ook zou voorzien in een opname. Over het algemeen wordt overwogen dat toediening van (depot)medicatie in een klinische setting meer verantwoord wordt geacht dan in de thuissituatie. In het kader van deze aanvraag heeft de zorgaanbieder een onafhankelijk psychiater ingeschakeld om verzoekster te beoordelen. Dit onderzoek vindt plaats op 19 mei 2022 in de ochtend. Bij het onderzoek geeft verzoekster te kennen mee te willen werken aan depotmedicatie, echter als deze door een vrouwelijke verpleegkundige wordt toegediend. Gelet op deze vrijwilligheid ziet de onafhankelijk psychiater geen noodzaak voor een opname hetgeen ook wordt gerapporteerd in de medische verklaring. De onafhankelijk psychiater communiceerde dit met de zorgverantwoordelijke. Op 19 mei 2022, diezelfde middag, bezocht de zorgverantwoordelijke, vergezeld door een casemanager, coassistent en vrouwelijke verpleegkundige verzoekster. Tijdens dit bezoek vertoonde verzoekster geen enkel verzet. Van een weigerachtige houding was evenmin sprake. Verzoekster stemde expliciet in met de medicatie. De zorgverantwoordelijke besloot tot toediening daarvan. Na 19 mei 2022 vond er nog monitoring plaats en werden er nog drie depotinjecties toegediend, waarmee verzoekster steeds instemde. De zorgverantwoordelijke is er op 19 mei 2022 dan ook terecht vanuit gegaan dat verzoekster vrijwillig met de medicatie instemde. Van het afdwingen van vrijwilligheid was geen sprake; verzoekster is uitgelegd waarom depotmedicatie noodzakelijk was en dat als zij niet akkoord zou gaan een aanvraag zou worden gedaan om de zorgmachtiging te wijzigen zodat de depotmedicatie in een klinische setting zou kunnen worden toegediend. Verzoekster is aldus alleen een alternatief beschreven. Dit levert geen dwang op, hoogstens drang. Nu sprake is van vrijwillige zorgverlening kan geen beroep worden gedaan op artikel 10:3 Wvggz. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid, dan wel dient de klacht van verzoekster ongegrond te worden verklaard. Ten aanzien van de schadevergoeding heeft primair te gelden dat deze afgewezen moet worden in verband met de vrijwilligheid van verzoekster. Subsidiair dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen, nu de gestelde schade in het geheel niet onderbouwd is en het causaal verband tussen schade en normschending ontbreekt. Niet gebleken is dat verzoekster schade heeft geleden. Als wordt toegekomen aan een schadevergoeding dient op grond van recente jurisprudentie niet aangesloten te worden bij forfaitaire bedragen waarnaar verzoekster verwijst.
4.3
De zorgverantwoordelijk verklaart, samengevat, dat hij nooit het risico zou willen nemen om depotmedicatie onvrijwillig te geven. Het risico dat een patiënt daarna het contact niet meer aangaat en het FACT niet meer binnen mag komen, is daarvoor te groot. Dit met alle gevolgen van dien. Verzoekster is erg mager en moest om die reden ook gemonitord worden. Wanneer verzoekster alsnog niet instemde met de depotmedicatie, dan was deze in de thuissituatie niet toegediend. Dan zou dit tijdens een opname plaatsvinden.

5.Beoordeling

5.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek. Het verzoekschrift is binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank ingediend.
5.2
Voorts ligt de vraag voor of de klacht van verzoekster betrekking heeft op een beslissing die valt onder de limitatieve opsomming van beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend als opgenomen in artikel 10:3 Wvggz. Naar de rechtbank begrijpt ziet de klacht van verzoekster op de klachtgrond onder lid 1 sub f van voornoemd artikel. Volgens verzoekster was er geen sprake van vrijwilligheid ten aanzien van de toediening van medicatie en had de zorgverantwoordelijke om die reden de procedure overeenkomstig artikel 8:9 Wvggz toe moeten passen. Nu dat, volgens verzoekster, onterecht niet is gedaan, levert dit een schending van een wettelijk voorschrift op. Kortom; verzoekster meent dat van vrijwilligheid geen sprake was en de zorgverantwoordelijke de procedure van artikel 8:9 Wvggz had moeten volgen; de zorgverantwoordelijke had zijn beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op schrift moeten stellen en deze beslissing bij het toepassen van de zorg moeten uitreiken. Volgens verweerder was er bij verzoekster sprake van vrijwilligheid ten aanzien van de toediening van medicatie, wat maakt dat de procedure van 8:9 Wvggz niet had hoeven te worden gevolgd. Van verzet was immers geen sprake.
5.3
Om bovengenoemde vraag te beantwoorden, is het van belang de vraag te beoordelen of er sprake was van vrijwillige toediening van medicatie. Immers, wanneer sprake is van vrijwilligheid ten aanzien van de zorg, dan kan geen beroep worden gedaan op de klachtgronden uit artikel 10:3 Wvggz. Immers, dat artikel bevat géén mogelijkheid om te klagen over verlening van vrijwillige zorg. Aldus is de hamvraag in deze casus of uit mocht worden gegaan van de vrijwilligheid van verzoekster ten aanzien van de toediening van depotmedicatie. De rechtbank beantwoordt deze vraag als volgt.
5.4
Om te beoordelen of er op 19 mei 2022, de dag waarop aan verzoekster depotmedicatie is toegediend, sprake was van verzet zijn de dagrapporten relevant. De rechtbank leidt uit de overlegde stukken, de mondelinge behandeling en de verklaring van de zorgverantwoordelijke af dat verzoekster op 19 mei 2022 geen verzet heeft getoond tegen de toediening van de depotmedicatie. Zowel in de medische verklaring van onafhankelijk psychiater L. van Braeckel van 19 mei 2022, productie 3 van het verweerschrift, volgt dat verzoekster heeft verklaard de depotmedicatie in de thuissituatie te accepteren. De onafhankelijk psychiater documenteert hierover als volgt:
“Van 2 mei tot 3 mei 2022 is betrokkene opgenomen geweest op HIC. Ze heeft zich
toen akkoord verklaard met het toedienen van het depot in de thuissituatie. Betrokkene bevestigt nu dat ze nog steeds open staat voor toediening van het depot, maar wel in de thuissituatie.”
En:
“Betrokkene verklaart zich akkoord met toediening van een depot, maar wel in de thuissituatie.”
Ook uit de rapportages van de zorgverantwoordelijke van 19 mei 2022, productie 1 bij het verweerschrift, kan de rechtbank niet anders dan afleiden dat verzoekster het eens is met haar depotmedicatie. De zorgverantwoordelijke documenteert als volgt:
“Pte geeft aan dat ze vrijwillig het depot wil, wil wel weten waarom we het depot nodig
vinden”
En:
“Pte geeft aan dat ze met abifily 400mg veel klachten had, in samenspraak met pte afgesproken om 300mg abilify te doen, waarop pte aangeeft alstublieft”
“Op vrijwillige basis abilify 300 mg depot toegediend gekregen door verpleegkundige pte is akkoord om intensief op te volgen door het FACT, is hier ook dankbaar voor”
5.5
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan bovengenoemde door verweerder
overgelegde stukken en de verklaring van de zorgverantwoordelijke ter zitting. Hoewel verzoekster eerder een ambivalente houding aannam ten aanzien van de medicatie, was hiervan ten tijde van het bezoek van de onafhankelijk psychiater op 19 mei 2022 en, later die dag, tijdens het bezoek van de zorgverantwoordelijke geen sprake. Ondanks dat verzoekster verklaart dwang te hebben ervaren, had zij tijdens deze bezoeken ruimte om zelfstandig een besluit te nemen over het wel of niet accepteren van de medicatie op dat moment. Hiervan maakte verzoekster toen geen gebruik. En hoewel de rechtbank invoelbaar acht dat het raakvlak tussen drang en dwang dun is, had het op de weg van verzoekster gelegen om haar verzet te uiten als zij het niet eens was met de toediening van depotmedicatie. Hiervoor kreeg zij op 19 mei 2022 in ieder geval tweemaal de ruimte toen zij fysiek door de onafhankelijk psychiater en later door de zorgverantwoordelijke gesproken is. Van het door verzoekster gestelde afdwingen van vrijwilligheid is de rechtbank dan ook niet overtuigd. Door met verzoekster het gesprek aan te (blijven) gaan heeft de zorgverantwoordelijke naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig gehandeld. Immers, toepassing van verplichte zorg is een ultimum remedium, welk beginsel inhoudt dat dwang voorkomen moet worden en alleen in uiterste noodzaak mag worden ingezet. Om hiertoe over te gaan dienen alle alternatieven te zijn overwogen en de mogelijkheden van zorgtoepassing in het vrijwillig kader zijn benut. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de zorgverantwoordelijke hieraan voldaan; de zorgverantwoordelijke is op basis van de bevindingen van de onafhankelijke psychiater zelf bij verzoekster op bezoek gegaan. Aan haar voorkeur voor toediening van de depotmedicatie door een vrouwelijke zorgverlener heeft de zorgverantwoordelijke gehoor gegeven. Daarnaast ging de zorgverantwoordelijke met verzoekster in gesprek over de dosering van haar medicatie. Door verzoekster is niet betwist dat zij samen met de zorgverantwoordelijke overeenstemming heeft bereikt over de dosering van de medicatie; afgestemd is dat de dosering van de medicatie is verlaagd van 400mg naar 300mg. De rechtbank neemt daarbij eveneens in aanmerking dat door verzoekster niet is betwist dat zij tijdens latere momenten van monitoren en depotinjecties na 19 mei 2022 verzet heeft vertoond. Daarbij komt dat de rechtbank, gelet op de verklaring van de zorgverantwoordelijke, het niet aannemelijk acht dat hij bij verzet van verzoekster toch tot toepassing van dwangmedicatie in de thuissituatie zou besluiten. Immers, het risico op afbreuk van het behandelcontact en een goede behandelrelatie is daarvoor te groot. Bovendien heeft in algemene zin te gelden dat bij verzet tegen depotmedicatie, deze wordt toegediend in een klinische setting.
5.6
Voornoemde feiten en omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank op vrijwilligheid bij verzoekster ten aanzien van de toediening van depotmedicatie.
5.7
Evenals de klachtencommissie concludeert de rechtbank dat de toediening van de depotmedicatie, welke zorg past binnen de zorgmachtiging, beoordeeld dient te worden als zijnde zorg waarmee verzoekster vrijwillig ingestemd heeft. Dit maakt dat van een schending van de wettelijke voorschriften, artikel 8:9 Wvggz geen sprake is. Aldus volgt de rechtbank de beoordeling van de klachtencommissie. De rechtbank zal de klacht van verzoekster derhalve ongegrond verklaren.
Schadevergoeding
5.7
Nu de klacht van verzoekster ongegrond zal worden verklaard, is er voor toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding geen reden. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Proceskosten
5.8
Gelet op de aard van de zaak zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren, in de zin dat beide partijen de eigen proceskosten dragen.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de klacht ongegrond;
wijst af het verzoek tot schadevergoeding;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Oijen, rechter, bijgestaan door mr. Vos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Indien het uitsluitend gaat om de afwijzing van het verzoek tot toekenning van schadevergoeding staat op grond van artikel 358 lid 1 Rv wel hoger beroep open.(zie HR 14-10-2011,ECLI:NL:HR:2011:BT7590)