ECLI:NL:RBZWB:2022:6706

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2554 EN 20_8049
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking van beroep tegen UWV-besluiten inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Kuiper, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid. Het UWV had op 4 augustus 2022 besloten om de bestreden besluiten niet te handhaven en verzoeker alsnog een IVA-uitkering toe te kennen, waarna verzoeker zijn beroepen introk en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat het UWV in beide procedures aan verzoeker was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelde deze kosten vast op € 2.691,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast overwoog de rechtbank dat het UWV op grond van de wet het griffierecht aan verzoeker dient te vergoeden, maar dat een veroordeling daarvoor niet nodig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8049 WIA en BRE 21/2554 WIA
uitspraak van 10 november 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaken tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. M. Kuiper,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit I) van het UWV inzake de toekenning per 10 december 2019 van een loongerelateerde WGA-uitkering in het kader van de WIA.
Voorts heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit 25 mei 2021 (bestreden besluit II) waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid voor de WIA is bepaald op 48,47%.
Bij besluit van 4 augustus 2022 heeft het UWV bericht de beide bestreden besluiten niet te handhaven en verzoeker alsnog vanaf 10 december 2019 een IVA-uitkering ingevolge de WIA toe te kennen.
Vervolgens heeft verzoeker de beroepen ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft bij brief van 25 oktober 2022 laten weten ten aanzien van het verzoek om een veroordeling in de proceskosten te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 4 augustus 2022 dat het UWV in beide procedures aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.691,50 (2 x 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1, en de door verzoeker aangegeven reiskosten van € 35,00).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 en € 49,00 aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.691,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 10 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.