ECLI:NL:RBZWB:2022:6715
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen UWV
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoeker had eerder een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, welke door het UWV was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft verzoeker beroep ingesteld. Op 30 september 2022 heeft het UWV echter het bestreden besluit gewijzigd en besloten om verzoeker per 1 november 2020 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het UWV heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.661,70, inclusief de kosten voor rechtsbijstand en de kosten voor een deskundige. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.J. van Lochem, in aanwezigheid van griffier J.B.C. Hoeksel.