In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres, die eerder als schoonmaakster werkte, had op 10 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na zich ziek te hebben gemeld. Het UWV had haar aanvraag afgewezen op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat zij op de datum in geding, 7 mei 2021, voor 0,00% arbeidsongeschikt was. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verzekeringsartsen onzorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar haar fysieke gesteldheid en dat er nieuwe klachten waren die niet waren meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt was. De verzekeringsartsen hadden zorgvuldig onderzoek gedaan en hun rapporten voldeden aan de vereisten van zorgvuldigheid, begrijpelijkheid en consistentie. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de rapporten niet aan deze voorwaarden voldeden. Bovendien was de rechtbank van mening dat de nieuwe klachten van eiseres, die na de datum in geding waren ontstaan, niet relevant waren voor de beoordeling van haar aanvraag.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door het UWV terecht was. Eiseres kreeg geen gelijk en de proceskosten werden niet vergoed.