ECLI:NL:RBZWB:2022:6765

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
9856278_E16112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming huurwoning door wanbetaling en niet-nakoming huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de stichting WonenBreburg en twee gedaagden, [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2]. WonenBreburg vorderde ontbinding van de huurovereenkomst met [gedaagde sub1] en ontruiming van de huurwoning, gelegen aan [woonadres] te Tilburg, vanwege een aanzienlijke huurachterstand en het feit dat [gedaagde sub1] niet op het adres van de huurwoning ingeschreven stond. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub1] in gebreke was gebleven in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, wat de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigde. De gedaagde [gedaagde sub1] was niet verschenen op de zitting, waardoor verstek werd verleend.

[gedaagde sub2] voerde verweer en stelde dat hij als medehuurder moest worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen huurder was en dat de vordering tot ontruiming ook jegens hem kon worden toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen van WonenBreburg tot ontruiming en betaling van huurachterstand toe, maar wees de vordering tot betaling op basis van onverschuldigde betaling af, omdat [gedaagde sub2] met toestemming van WonenBreburg als inwoner in de huurwoning verbleef. De rechtbank veroordeelde beide gedaagden tot ontruiming van de huurwoning en tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9856278 CV EXPL 22-1779
vonnis d.d. 16 november 2022
inzake
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting Stichting WonenBreburg,
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
eiseres,
hierna te noemen: WonenBreburg
gemachtigde: mr. M.M. de Cock, advocaat te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde sub1] ,

zonder bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in en buiten Nederland,
2. [gedaagde sub2] ,
wonende te [woonadres] ,
gedaagden,
hierna te noemen: [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] ,
gemachtigde voor [gedaagde sub2] : mr. W.G.M. Vos, advocaat te Breda.

1.Het verloop van het geding

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 25 januari 2022 met producties;
b. de conclusie van antwoord met producties;
c. het tussenvonnis van 13 juli 2022;
d. de aanvullende producties ten behoeven van de mondelinge behandeling van [gedaagde sub2] ;
e. de aantekeningen van de op 18 oktober 2022 gehouden mondelinge behandeling.

2.Het geschil

2.1
WonenBreburg vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. De tussen [gedaagde sub1] en WonenBreburg bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de huurwoning aan de [woonadres] te ontbinden.
Subsidiair:
2. De tussen [gedaagde sub1] en WonenBreburg bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de huurwoning aan de [woonadres] te vernietigen.
Zowel primair als subsidiair:
3. [gedaagde sub1] te veroordelen om binnen acht dagen na het te wijzen vonnis het gehuurde te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van WonenBreburg te stellen.
4. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de huurachterstand tot op de dag van dagvaarding een bedrag van € 2.486,04, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 februari 2022.
5. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de maandelijks verschuldigde huurtermijnen, op de dag van dagvaarden een bedrag van € 673,28 per maand, tot de dag van ontbinding of vernietiging van de huurovereenkomst.
6. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding gelijk aan de op dat moment verschuldigde huurtermijnen per maand, vanaf de dag van ontbinding of vernietiging van de huurovereenkomst tot de dag van ontruiming van het gehuurde.
7. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
Voorwaardelijke vordering ten aanzien van [gedaagde sub2] :
8. In geval de huurovereenkomst met [gedaagde sub1] wordt ontbonden of vernietigd [gedaagde sub2] te veroordelen om binnen acht dagen na het te wijzen vonnis het gehuurde te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van WonenBreburg te stellen.
2.2
[gedaagde sub1] is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter zitting verschenen en heeft ook niet tijdig een schriftelijk antwoord ingediend of om uitstel verzocht, zodat tegen hem verstek is verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 Rv geldt dit vonnis niettemin als een vonnis op tegenspraak tegen alle gedaagden.
2.3
[gedaagde sub2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van WonenBreburg in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- [gedaagde sub1] huurt sinds 2 juli 2020 van WonenBreburg de huurwoning aan de [woonadres] (hierna: de huurwoning) voor een huurprijs van op dit moment € 682,33 per maand.
- [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] stonden beiden onafhankelijk van elkaar als woningzoekenden ingeschreven bij WonenBreburg. Kort voordat [gedaagde sub1] in aanmerking kwam voor de huurwoning, is [gedaagde sub2] bij de inschrijving van [gedaagde sub1] gezet.
- In een emailbericht van 3 april 2020 schrijven [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] aan WonenBreburg:
‘Geachte mevrouw [naam] ,
Hierbij de gegevens ik ben samen met de heer [gedaagde sub1] echter huur ik een kamer in [plaats 1] en heb ik een bijstandsuitkering [gedaagde sub2] en daarom wil ik [gedaagde sub2] ook hoofdhuurder woorden voor de betalingen van het huur en zodat de Heer [gedaagde sub1] iniedergeval weer voorzien woord van een woonadres om hem eigen te reorganiseren samen met mij en weer kan werken of een gezamenlijke uitkering kunnen krijgen ivm de PW uitkering die woord dan omgezet in [plaats 2]
Hopende u op genoegzamewijze te hebben geinformeerd
Met vriendelijke groet,
[gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] ’
- In antwoord stuurt mevrouw [naam] namens WonenBreburg op 29 mei 2020 het volgende emailbericht:
‘Beste heer [gedaagde sub2] ,
Zoals eerder in het telefoongesprek rondom de intake, hebben we van uw partner ook een belastingverklaring nodig.
Ik heb dit aangegeven maar zover ik kan zien heb ik deze nooit gestuurd gekregen. Het contract is op zijn naam, dus dit is nodig!
Anders kan het niet doorgaan.
Ik weet dat hij geen inkomen heeft, en dus zal een verklaring met ‘0’ zijn, dit is natuurlijk geen probleem.
Ik hoor graag zo snel mogelijk van u.
(…)’
- De huurovereenkomst van 2 juli 2020 is alleen door [gedaagde sub1] geparafeerd en ondertekend als huurder.
- In artikel 6.5 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene huurvoorwaarden woonruimten d.d. 1 februari 2015 staat:
‘Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd feitelijk bewonen en de woonruimte daadwerkelijk voor hemzelf en de leden van zijn huishouden gebruiken. Huurder zal in het gehuurde zijn exclusieve hoofdverblijf houden. (…)’
- Er is een huurachterstand ontstaan, tot en met de maand oktober 2022 is een bedrag van € 8.404,33 onbetaald gebleven.
3.2
WonenBreburg legt samengevat het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
[gedaagde sub1] is zodanig tekortgekomen in de nakoming van zijn verplichtingen die volgen uit de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, dat een ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Gebleken is dat [gedaagde sub1] niet op het adres van het gehuurde ingeschreven staat en daar ook nooit ingeschreven heeft gestaan. [gedaagde sub2] heeft ook bevestigd dat [gedaagde sub1] al een tijd niet in het gehuurde woont. Daarmee handelt [gedaagde sub1] in strijd met de algemene huurvoorwaarden. Daarnaast is er een grote huurachterstand. Ook deze tekortkoming in de nakoming rechtvaardigt een ontbinding van de huurovereenkomst.
Subsidiair vordert WonenBreburg vernietiging van de huurovereenkomst wegens dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. Voor het aangaan van de huurovereenkomst heeft [gedaagde sub1] samen met [gedaagde sub2] geen juiste voorstelling van zaken gegeven. Indien zij dat wel hadden gedaan, had WonenBreburg de huurovereenkomst niet, of in ieder geval niet op deze wijze, met [gedaagde sub1] gesloten. Uit de inschrijfgegevens van [gedaagde sub2] blijkt dat hij niet in aanmerking kon komen voor de huurwoning vanwege zijn inschrijftijd welke begin 2020 iets meer dan één jaar bedroeg. De woning kon wel worden toegewezen aan [gedaagde sub1] , zijn inschrijftijd was op dat moment ruim 9 jaar en 10 maanden. De inschrijvingen van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] zijn op 6 januari 2020 samengevoegd. In de maand daaraan voorafgaand heeft [gedaagde sub2] veelvuldig op verschillende huurwoningen gereageerd. Vanwege zijn korte inschrijftijd, is er geen woning aan [gedaagde sub2] toegewezen. Voor het samenvoegen van de inschrijvingen, had [gedaagde sub1] in 2015 voor het laatst gereageerd op een huurwoning. WonenBreburg neemt nu aan dat [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] hun inschrijvingen hebben samengevoegd, om [gedaagde sub2] als huurder naar voren te schuiven en niet met de intentie om samen te gaan wonen.
[gedaagde sub2] is geen huurder of medehuurder van de huurwoning. [gedaagde sub2] is aangemerkt als inwoner en zoals gebruikelijk is er bij het toewijzen van de huurwoning wel rekening gehouden met het inkomen van [gedaagde sub2] . WonenBreburg heeft nooit toegezegd dat [gedaagde sub2] ten aanzien van de huurwoning dezelfde rechten heeft als een huurder.
Indien de huurovereenkomst met [gedaagde sub1] wordt ontbonden of vernietigd, verblijft [gedaagde sub2] zonder recht of titel in het gehuurde en dient hij de huurwoning te ontruimen en verlaten.
WonenBreburg vordert ook van [gedaagde sub2] betaling van de huurtermijnen. Daaraan legt zij ten grondslag dat [gedaagde sub2] het huurgenot ten aanzien van de huurwoning heeft gehad en daar een gebruiksvergoeding voor verschuldigd is. Tevens is [gedaagde sub2] de huurtermijnen verschuldigd op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Een andere grondslag voor deze vordering is dat [gedaagde sub2] bevoordeeld is door de wanprestatie van [gedaagde sub1] .
3.3
[gedaagde sub2] heeft het volgende als verweer naar voren gebracht.
[gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] zijn als partners samen een zoektocht naar woonruimte gestart. Zij ontdekte dat zij elkaar in hun zoektocht zouden versterken, als zij hun inschrijvingen samenvoegde. Zo kon gebruik worden gemaakt van de langere inschrijfduur van [gedaagde sub1] en de inkomensgegevens van [gedaagde sub2] . Daarover zijn zij altijd open geweest richting WonenBreburg. Het verbaasde [gedaagde sub2] dan ook dat WonenBreburg alleen [gedaagde sub1] als huurder wilde aanmerken. [gedaagde sub2] heeft daarover contact opgenomen met mevrouw [naam] , medewerkster van WonenBreburg. Zij heeft hem verzekerd dat hij net zoveel rechten op de huurwoning zou kunnen doen gelden als [gedaagde sub1] .
Op enig moment zijn [gedaagde sub2] en [gedaagde sub1] gebrouilleerd. Rond juni 2021 heeft [gedaagde sub1] de huurwoning verlaten. [gedaagde sub2] weet niet waar [gedaagde sub1] op dit moment verblijft. Indien de huurovereenkomst met [gedaagde sub1] wordt ontbonden of vernietigd, rechtvaardigt dit niet de vordering tot ontruiming van de huurwoning jegens [gedaagde sub2] . Uit alle feiten en omstandigheden blijkt dat WonenBreburg hem als contractueel huurder beschouwt. [gedaagde sub2] en [gedaagde sub1] zijn bij aanvang van de huurovereenkomst beiden als potentiële huurders aangeschreven. Op het moment dat er een huurachterstand ontstond, heeft WonenBreburg de naam van [gedaagde sub2] doorgegeven aan de gemeente Tilburg. [gedaagde sub2] is ook degene die altijd de huur heeft betaald. WonenBreburg dient [gedaagde sub2] dan ook als huurder aan te merken.
Het te betalen bedrag aan huurachterstand heeft [gedaagde sub2] gereserveerd. Indien hij in de huurwoning kan blijven wonen, zal hij dit bedrag ineens aan WonenBreburg betalen. [gedaagde sub2] verzoekt hem daarom een terme de grâce te verlenen.
3.4
De kantonrechter oordeelt als volgt.
3.5
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde sub1] in de huurovereenkomst met betrekking tot de huurwoning als huurder staat opgenomen. Dat [gedaagde sub1] zijn hoofdverblijf niet in de huurwoning heeft en daarmee handelt in strijd met de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene huurvoorwaarden, is niet dan wel onvoldoende weersproken. Daarnaast is het bestaan van een huurachterstand van op dit moment ruim twaalf maanden, niet betwist of in ieder geval onvoldoende weersproken. Hiermee is [gedaagde sub1] zodanig tekortgekomen in de nakoming van de tussen hem en WonenBreburg bestaande huurovereenkomst, dat de ontbinding van die overeenkomst is gerechtvaardigd. Dat deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
3.6
Vraag is wat dit vervolgens betekent voor [gedaagde sub2] en de door WonenBreburg jegens hem gevorderde ontruiming van de huurwoning en betaling van de (achterstallige) huurtermijnen.
3.7
Ten aanzien van de gevorderde ontruiming van de huurwoning heeft [gedaagde sub2] naar voren gebracht dat WonenBreburg hem als huurder dient aan te merken. Bij aanvang van de huurovereenkomst zou hem zijn toegezegd dat hij ten aanzien van de huurwoning dezelfde rechten als [gedaagde sub1] had. WonenBreburg heeft dit uitdrukkelijk betwist en stelt juist altijd aan te hebben gegeven dat alleen [gedaagde sub1] als huurder kon worden aangemerkt. Daarbij verwijst WonenBreburg ook naar het emailbericht van mevrouw [naam] , medewerkster van WonenBreburg, van 29 mei 2020. In dat bericht staat ook dat het contract op naam van [gedaagde sub1] zal komen.
3.8
De kantonrechter oordeelt dat in het licht van de betwisting van WonenBreburg, [gedaagde sub2] zijn stelling dat hem zou zijn toegezegd dat hij ten aanzien van de huurwoning dezelfde rechten als een huurder zou hebben, onvoldoende heeft onderbouwd. De gestelde toezegging blijkt nergens uit en wordt door WonenBreburg betwist. Dat de inkomensgegevens van [gedaagde sub2] als inwoner van de huurwoning zijn meegenomen bij het toewijzen van de huurwoning, geeft hem niet de positie van huurder. Ook niet de enkele omstandigheid dat [gedaagde sub2] een tijd de huur heeft betaald aan WonenBreburg. Nu de huurovereenkomst tussen WonenBreburg en [gedaagde sub1] zal worden ontbonden, verblijft [gedaagde sub2] vanaf de dag van die ontbinding zonder recht of titel in het gehuurde. [gedaagde sub2] zal dan ook worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. De ontruimingstermijn zal als te doen gebruikelijk worden vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.9
De vorderingen tot veroordeling van [gedaagde sub1] tot betaling van de huidige huurachterstand, de huurtermijnen tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst en de gebruiksvergoeding na de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen worden toegewezen.
3.1
Vast staat dat [gedaagde sub2] in de huurwoning verbleef en nog steeds verblijft, zonder daarvoor iets te betalen. Vraag is of [gedaagde sub2] door WonenBreburg kan worden aangesproken tot betaling van een bedrag gelijk aan de huurtermijnen in de vorm van een gebruiksvergoeding of schadevergoeding. [gedaagde sub2] kan immers als inwoner, zonder de status van huurder, door WonenBreburg niet op grond van de huurovereenkomst worden aangesproken tot betaling van de huurtermijnen.
3.11
WonenBreburg heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij aan [gedaagde sub2] het woongenot verschaft en hij daarvoor een gebruiksvergoeding verschuldigd is. De kantonrechter begrijpt deze grondslag zo, dat WonenBreburg hiermee een beroep op onverschuldigde betaling op grond van art. 6:203 BW en 6:210 lid 2 BW doet. Met andere woorden vraagt zij vergoeding van een onverschuldigde betaling waarbij de door haar geleverde prestatie (verschaffen van het huurgenot) naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt en er daarom een waardevergoeding (huurprijs) wordt gevorderd als gebruiksvergoeding. Uit art. 6:203 lid 1 BW volgt dat degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Hier geldt echter dat [gedaagde sub2] niet zonder rechtsgrond het woongenot heeft, nu [gedaagde sub2] met toestemming van WonenBreburg als inwoner in de huurwoning woont en daarmee het huurgenot te ontvangt. Het gevorderde op grond van onverschuldigde betaling zal worden afgewezen.
3.12
Daarnaast legt WonenBreburg ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad aan haar vordering ten grondslag. Ten aanzien van de onrechtmatige daad stelt WonenBreburg dat [gedaagde sub2] is bevoordeeld door de vermeende wanprestatie van [gedaagde sub1] . WonenBreburg heeft op grond van de huurovereenkomst ten aanzien van de huurtermijnen een vorderingsrecht op [gedaagde sub1] . Vanwege dit vorderingsrecht, is er geen sprake van een verarming of schade aan de zijde van WonenBreburg. De vorderingen tot hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub2] tot betaling van schadevergoeding gelijk aan de huidige huurachterstand, de huurtermijnen tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst en de huurtermijnen tot de dag van de feitelijke ontruiming, zullen worden afgewezen.
3.13
Wat partijen verder naar voren hebben gebracht hoeft naar het oordeel van de kantonrechter niet te worden besproken, omdat dit niet tot een ander oordeel zal leiden.
3.14
Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten worden aan de zijde van WonenBreburg tot en met vandaag vastgesteld op € 1.008,50, bestaande uit € 487,- aan griffierecht, € 147,50 aan dagvaardingskosten en € 374,- aan salaris (2 punten x € 187,-) voor de gemachtigde van WonenBreburg.
3.15
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van WonenBreburg aan de veroordeling in het vonnis hebben voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] , indien zij door de aanschrijving van WonenBreburg pas kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 100,00), zijnde een bedrag van € 93,50. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend. De wettelijke rente over het bedrag van € 93,50 zal vanaf de vijftiende dag na aanschrijving door WonenBreburg worden toegewezen en de wettelijke rente over de explootkosten van betekening van het vonnis zal vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
1. ontbindt met ingang van de dag na vandaag de huurovereenkomst tussen [gedaagde sub1] en WonenBreburg betreffende de huurwoning staande en gelegen te Tilburg aan de [woonadres] ;
2. veroordeelt [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] om het gehuurde binnen twee weken na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van WonenBreburg te stellen;
3. veroordeelt [gedaagde sub1] om aan WonenBreburg te betalen:
- een bedrag van € 8.404,33 aan huur tot en met de maand oktober 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022 dan wel de dag dat de respectievelijke huurtermijnen na 1 februari 2022 zijn vervallen tot aan de dag van de algehele voldoening;
- een bedrag van € 682,33 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde sub1] het gehuurde na de ontbinding van de huurovereenkomst feitelijk in gebruik houdt;
4. veroordeelt [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure tot vandaag vastgesteld op € 1.008,50;
5. veroordeelt [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door WonenBreburg volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 93,50 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
6. verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7. wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.