ECLI:NL:RBZWB:2022:6780

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
C-02-383462 FA RK 21-1244
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen twee Poolse nationaliteiten met toepassing van Pools recht en Nederlands recht voor de echtscheiding en partneralimentatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een echtscheiding tussen twee partijen die de Poolse nationaliteit bezitten en in Polen zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat op basis van artikel 51 van het Internationaal Privaatrecht Pools recht van toepassing is op het huwelijksvermogensstelsel. De vrouw verzoekt om echtscheiding, een onderhoudsbijdrage van € 1.000 per maand, en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor zes maanden na inschrijving van de echtscheiding. De man verzoekt om de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen en om een gebruiksvergoeding voor de woning.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het verzoek tot echtscheiding, aangezien beide partijen op het moment van indiening in Nederland verbleven. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, omdat dit niet werd betwist en op de wet gegrond was. Wat betreft het gebruik van de woning heeft de rechtbank besloten dat de vrouw het gebruik voor drie maanden mag voortzetten, zonder gebruiksvergoeding, gezien haar financiële situatie en het feit dat zij met haar kinderen in de woning verblijft.

De verzoeken van de vrouw om partneralimentatie zijn afgewezen, omdat de man op dit moment geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden van toepassing zijn en dat er sprake is van gescheiden vermogens. De vrouw heeft recht op een terugbetaling van € 5.000 die zij aan de man heeft geleend. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. van Leuven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/383462 FA RK 21-1244
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Czarnota,
en
[naam man] ,
wonende te [woonplaats man] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. V.K.S. Deetman.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 15 maart 2021 van de vrouw ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 3 mei 2021 van de man ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 30 september 2021 van de man ontvangen aanvullend verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het op 16 november 2021 van de vrouw ontvangen verweerschrift op het aanvullend
zelfstandig verzoek, tevens houdende aanvulling/wijziging van haar verzoek, met bijlagen;
- het op 13 december 2021 van de man ontvangen aanvullend verweerschrift op het aanvullend/gewijzigd verzoek van de vrouw, tevens houdende aanvulling van zijn verzoek, met bijlagen;
- het op 8 augustus 2022 van de man ontvangen aanvullend zelfstandig verzoek;
- de F9-formulieren/brieven van mr. Deetman van 8 juni 2021, 9 juli 2021, 20 juli 2021, 23 september 2021, 22 februari 2022, 31 maart 2022, 20 april 2022 en 29 juli 2022, met bijlagen;
- de F9-formulieren van mr. Czarnota van 15 juli 2021, 4 oktober 2021, 29 maart 2022 en 31 maart 2022 en de brief van mr. Czarnota van 29 juli 2022 met bijlagen;
- het op 4 januari 2022 van de rechtbank Opole, Polen, ontvangen bericht;
- de brief van de griffier van de rechtbank van 2 februari 2022 aan beide partijen;
- de beschikkingen voorlopige voorzieningen van 13 april 2021 en 13 juli 2021.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 8 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] , met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden;
- uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren;
- de vrouw en de man bezitten de Poolse nationaliteit, de man is tevens burger van de Bondsrepubliek Duitsland;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 1.000,= per maand;
- bepaling dat aan haar het voortgezet uitsluitend gebruik van de echtelijke woning wordt toegekend voor een periode van zes maanden na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, zonder dat zij daarvoor aan de man een vergoeding verschuldigd is;
- de wijze van verdeling vast te stellen zoals beschreven in de punten 9 tot en met 13 van haar verweerschrift van 16 november 2021;
- te bepalen dat de man aan haar wegens vergoedingsrecht dient te voldoen primair € 15.000,= en subsidiair € 5.000,= althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
De man verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- primair: te bepalen dat de huwelijkse voorwaarden zijn afgewikkeld;
subsidiair: de verdeling vast te stellen conform de punten 15 tot en met 18 van zijn verweerschrift van 13 december 2021;
- vaststelling van een door de vrouw te betalen vergoeding voor het gebruik van zijn woning.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, aangezien ten tijde van de indiening van het verzoek partijen hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland.
4.2.
De rechtbank zal op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toepassen ingevolge artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Dit verzoek zal als over en weer niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Voortgezet gebruik woning en gebruiksvergoeding
4.3.
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek met betrekking tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.4.
De vrouw verzoekt het voortgezet uitsluitend gebruik door haar voor zes maanden na de datum van inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking, zonder gebruiksvergoeding.
De vrouw stelt dat zij geen vervangende woonruimte heeft en dat de kans klein is dat zij met haar beperkte financiële middelen op korte termijn een woning kan vinden, voor haar en haar twee kinderen.
4.5.
De man voert verweer. Hij stelt dat hij de woning reeds op 30 december 2020 heeft verlaten. De vrouw gedraagt zich niet als een goed “huurder”. Indien de rechtbank oordeelt dat de vrouw nog in de woning mag blijven wonen, dient zij aan hem een redelijke gebruiksvergoeding te betalen van € 700,= per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Immers, het is niet een gezamenlijke woning en de man kan van zijn eigendom nu geen gebruik maken.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het betreft een woning die volledig toebehoort aan de man. De vrouw heeft daar inmiddels al het voorlopig uitsluitend gebruik van sinds de beschikking voorlopige voorzieningen van 13 april 2021. Zij bewoont die woning met haar twee inmiddels meerderjarige kinderen. Vast staat dat de vrouw op dit moment geen inkomen heeft. Ook is een gegeven dat zij ook in de verstreken periode onvoldoende inkomsten had om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Er dient haar nu nog een termijn te worden gegund om een andere woning te vinden. De rechtbank realiseert zich dat het geen gemakkelijke opgave voor de vrouw zal zijn om een andere woning te vinden. Van de andere kant kan van de man ook niet langer worden gevergd dat hij een terugkeer naar zijn eigen woning (voor onbepaalde tijd) moet blijven uitstellen. In overeenstemming met de feiten en omstandigheden komt het de rechtbank juist voor om de termijn voor het voortgezet gebruik van de woning door de vrouw te bepalen op drie maanden na inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking.
4.7.
Het verzoek van de man tot het vaststellen van een door de vrouw aan hem te betalen gebruiksvergoeding zal worden afgewezen. Gelet op de financiële situatie van de vrouw is er geen ruimte voor een gebruiksvergoeding.
Partneralimentatie
4.8.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
4.9.
Op het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw is Nederlands recht van toepassing, nu de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.10.
Tussen partijen staat vast dat er op dit moment geen draagkracht is aan de zijde van de man om een bedrag aan partneralimentatie aan de vrouw te betalen, gelet op het feit dat de man ten behoeve van de vrouw de lasten van de echtelijke woning voldoet (met uitzondering van de gebruikerslasten, op grond van de laatste beschikking voorlopige voorzieningen). Daarnaast heeft hij een huurlast van € 1.000,= per maand voor zijn vervangende woning.
4.11.
Partijen zijn het er verder over eens dat de man, zodra hij zijn woning weer zal kunnen betrekken, draagkracht zal hebben tot betaling van een bedrag aan partneralimentatie van ongeveer € 500,= bruto per maand. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat zij dit bedrag, tegen het moment dat de man de woning weer zal betrekken, definitief nader zullen (laten) berekenen en onderling vaststellen. Tussen partijen staat ook vast dat de vrouw in ieder geval behoefte heeft aan een bedrag van deze omvang.
4.12.
Dit betekent dat het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie nu zal worden afgewezen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
4.13.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen.
4.14.
De Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 betreffende de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels behelst regels van internationaal privaatrecht ter zake van de rechtsmacht, het toepasselijke recht en de erkenning en ten uitvoerlegging. Deze verordening wordt toegepast in: België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, (Estland), Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Kroatië, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Spanje, Tsjechië en Zweden (stand van zaken september 2018). Daar waar in de verordening gesproken wordt over lidstaat wordt bedoeld ‘deelnemende’ lidstaat.
4.15.
De rechtbank stelt vast dat partijen weliswaar zijn gehuwd na inwerkingtreding van genoemde Verordening (op 29 januari 2019); vast staat echter dat Polen deze Verordening niet toepast. Artikel 51 lid 1 van het Internationale Privaatrecht in de Poolse wetgeving bepaalt dat persoonlijke en vermogensrelaties tussen echtgenoten worden beheerst door het recht van het land waarvan beide echtgenoten de nationaliteit hebben. Beide partijen hebben de Poolse nationaliteit; zij zijn in Polen gehuwd, na het opmaken van huwelijkse voorwaarden ten overstaan van een notaris in Polen. De rechtbank stelt daarom vast dat Pools recht van toepassing is op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
4.16.
Partijen zijn aldus gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden, in Polen.
4.17.
De vrouw stelt dat in de huwelijkse voorwaarden staat dat partijen afwijken van het wettelijk vermogensstelsel van de gemeenschap van goederen met verwijzing naar artikel 47 paragraaf 1 van Kodeks Rodzinny i Opiekunczy (hierna: Poolse index). Volgens dit artikel mogen partijen middels huwelijksvoorwaarden de wettelijke gemeenschap beperken of uitbreiden. Uit de huwelijkse voorwaarden kan niet worden afgeleid of partijen de gemeenschap nu hebben beperkt of uitgebreid. Zij verwijst ook naar de andere artikelen van de Poolse index zoals genoemd in de huwelijkse voorwaarden. Geen van deze artikelen noch andere bepalingen in de notariële akte bepaalt welk huwelijksregime van toepassing is. De huwelijkse voorwaarden zijn op dit punt niet duidelijk en er moet daarom worden uitgegaan van de algemene bepaling van de gemeenschap van goederen op grond van artikel 31. Er moet nog worden verdeeld: de inboedel, de banksaldi en de (waarde van de) auto, BMW, kenteken [kentekennummer] , aldus de vrouw. Voorts maakt zij aanspraak op vergoeding van een door haar geïnvesteerd bedrag van € 5.000,= in de woning van de man.
4.18.
De man stelt dat partijen in de huwelijkse voorwaarden zijn afgeweken van de wettelijke gemeenschap van goederen. Juist vertaald staat er dat partijen verklaren dat zij vanaf het moment van het aangaan van het huwelijk onderworpen zijn aan het stelsel van scheiding van goederen volgens de inhoud van artikel 47. Er is geen sprake van uitbreiding van de gemeenschap van goederen maar beperking van het wettelijk stelsel en zodanig dat er conform artikel 47 lid 1 van de Poolse Codex is gekozen voor scheiding van goederen. Voorts betwist hij dat de vrouw nog recht heeft op enige vergoeding van hem in verband met investeringen in zijn woning.
4.19.
De rechtbank stelt vast dat, zoals ter zitting aan partijen is voorgehouden, op grond van de huwelijkse voorwaarden sprake is van gescheiden vermogens. Ook is vastgesteld dat partijen geen goederen, anders dan een aantal inboedelgoederen, gemeenschappelijk hebben gekregen.
4.20.
Met betrekking tot de verdeling van de inboedel zijn partijen het er ter zitting over eens geworden dat zij deze in onderling overleg zullen verdelen. De rechtbank zal op dit punt aldus niet meer beslissen.
4.21.
Met betrekking tot de banksaldi is ter zitting vastgesteld dat er geen gemeenschappelijke bankrekeningen zijn (geweest), zodat de verzoeken tot verrekening worden afgewezen.
4.22.
De vrouw stelt dat de auto, BMW, mag worden toebedeeld aan de man tegen een vergoeding aan haar van de helft van de waarde, die door haar is geschat op € 25.000,=.
De man stelt dat de BMW buiten de gemeenschap valt en door hem is aangeschaft met geleden van verkoop van een oudere auto.
De rechtbank constateert dat de BMW na het aangaan van het huwelijk door de man is aangeschaft, op zijn naam is gesteld en door hem is betaald. De vordering van de vrouw dient onder deze omstandigheden dan ook te worden afgewezen.
4.23.
Met betrekking tot het verzoek van de vrouw tot vergoeding van het bedrag van € 5.000,= dat zij aan de man op 2 oktober 2017 ter beschikking heeft gesteld, heeft de man erkend dat hij dit bedrag van de vrouw heeft geleend. De man stelt dat hij het bedrag aan haar heeft terugbetaald op 25 april 2018 met een ruime vergoeding en legt daartoe een bankoverschrijving van € 7.000,= over. De man stelt voorts dat hij bedragen tot € 22.000,= aan de vrouw heeft betaald. De vrouw heeft hierop ter zitting geantwoord dat zij inderdaad bedragen van de man heeft ontvangen, welke bedragen echter volledig waren bestemd ter voldoening van verbouwingskosten en kosten van aankoop van materialen en inrichting, volledig bestemd voor de woning van de man. De man heeft dat laatste betwist.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw aan de man 5.000,-- heeft uitgeleend, nu deze stelling niet wordt betwist. Onduidelijk is gebleven of dit bedrag daadwerkelijk aan de vrouw is terugbetaald. Vast staat dat er aanzienlijke bedragen door de man aan de vrouw ter beschikking zijn gesteld, maar partijen leggen over de bestemming van die bedragen van elkaar verschillende verklaringen af.
Nu voor de rechtbank is vast komen te staan dat de vrouw een bedrag van € 5.000,= aan de man heeft uitgeleend en niet is komen vast te staan dat dit bedrag ook daadwerkelijk is terug betaald, volgt hieruit dat de man gehouden is dit bedrag alsnog aan de vrouw te vergoeden.
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van de vrouw dat dit bedrag op grond van een beleggingsleer verhoogd dient te worden. De omstandigheden van het geval brengen mee dat het bedrag nominaal blijft. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.000,=.
Proceskosten
4.24.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [huwelijksdatum] te [plaats] , met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning, gelegen aan [adres] , voort te zetten gedurende drie maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
bepaalt dat de man uit hoofde van terugbetaling van geleend geld aan de vrouw een bedrag van € 5.000,= dient te vergoeden;
wijst het meer of anders verzochte af.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mr. van Leuven en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op .
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.