ECLI:NL:RBZWB:2022:6797

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
21/3805 en 21/3806
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en geldigheid parkeervergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 15 november 2022, zijn de beroepen van W.C. Krijnen tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda behandeld. De heffingsambtenaar had eerder twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan Krijnen, die zijn bezwaren tegen deze aanslagen ongegrond verklaarde. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht deze naheffingsaanslagen heeft opgelegd.

De rechtbank stelt vast dat Krijnen op 1 en 7 juli 2021 zijn auto had geparkeerd op een locatie waar zijn parkeervergunning niet geldig was. Ondanks dat Krijnen beschikte over een parkeervergunning, was deze niet van toepassing op de specifieke parkeerplaats waar hij zijn auto had geparkeerd. De rechtbank oordeelt dat Krijnen, als vergunninghouder, zich voorafgaand aan het parkeren op de hoogte had moeten stellen van de geldigheid van zijn vergunning.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat Krijnen op beide dagen de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan. De beroepen worden ongegrond verklaard, en Krijnen krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/3805 en 21/3806
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in zaak tussen
W.C. Krijnen, uit [woonplaats] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 augustus 2021 en 17 augustus 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer 1] ongegrond verklaard (de eerste naheffingsaanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 augustus 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer 2] ongegrond verklaard (de tweede naheffingsaanslag).
1.4.
Belanghebbende heeft hiertegen beroepen ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [naam] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 1 juli 2021 een auto met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de [adres 1] . Tijdens een controle omstreeks 10:44 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Naar aanleiding van deze constatering is aan belanghebbende op 15 juli 2021 de eerste naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,50 verhoogd met een bedrag van € 64,50 vanwege gemaakte kosten.
2.2.
Belanghebbende heeft op 7 juli 2021 wederom een auto met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de [adres 1] . Tijdens een controle omstreeks 10:39 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Naar aanleiding van deze constatering is aan belanghebbende op 16 juli 2021 de tweede naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,50 verhoogd met een bedrag van € 64,50 vanwege gemaakte kosten.
2.3.
Belanghebbende beschikt over een parkeervergunning type "Bewoner Basisvergunning Huishouden" (BVHH) voor het gebied [adres 2]

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht opgelegd?
3.3.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslagen parkeerbelasting ten onrechte aan hem zijn opgelegd, omdat hij beschikte over een geldige parkeervergunning. De vergunning zou volgens belanghebbende ook geldig zijn voor (een aantal parkeerplaatsen aan) [adres 1] . Belanghebbende kwam op de betreffende dagen met zijn echtgenote terug van een bezoek aan hun zoon in [plaats] . ’s-Avonds is het een groot probleem om in de buurt van hun appartement te parkeren. Belanghebbende heeft zijn vrouw vanwege haar handicap afgezet bij hun woning en is op zoek gegaan naar een parkeerplaats. Hij wist dat hij met zijn vergunning aan [adres 1] mocht parkeren, maar had de informatie wat betreft de huisnummers niet paraat. Bovendien waren de huisnummers in het donker niet goed leesbaar. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard inmiddels te beschikken over een gehandicaptenparkeerplaats in de buurt van zijn woning.
3.4.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd. Belanghebbende heeft zijn auto beide keren geparkeerd aan [adres 1] ter hoogte van [huisnummer 1] . Deze locatie valt op grond van het Aanwijzingsbesluit parkeren 2021 niet onder de reikwijdte van belanghebbendes parkeervergunning. De heffingsambtenaar heeft verder aangevoerd dat de parkeerplaats waarop belanghebbende stond geparkeerd op een aanzienlijke afstand is gelegen van de parkeerplaatsen aan [adres 1] waar het belanghebbende wel is toegestaan om met zijn parkeervergunning te parkeren.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat [adres 1] door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
3.6.
In het (openbaar te raadplegen) Aanwijzingsbesluit parkeren 2021 staat in artikel 1 onder 1.1 – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
"De volgende straten en weggedeelten worden op grond van artikel 3, eerste lid, van de Parkeerverordening Breda 2013 (hierna: Verordening), aangewezen als gebieden die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders op zowel belanghebbende- als parkeerapparatuurplaatsen:
Centrumzone
[adres 2]
(…)
[straat] ( [huisnummers 1] )"
3.7.
Aangezien de parkeerzone waarvoor belanghebbende een parkeervergunning heeft specifiek betrekking heeft op [adres 1] ter hoogte van de [huisnummers 2] en de auto van belanghebbende beide keren geparkeerd stond ter hoogte van [huisnummer 1] , welk nummer op geruime afstand is gelegen van [huisnummer 2] , heeft belanghebbende geparkeerd op een locatie waarop zijn parkeervergunning niet geldig was. Belanghebbendes stelling dat hij ten tijde van het parkeren de informatie wat betreft de huisnummers niet paraat heeft, maakt dit niet anders. Van een vergunninghouder mag immers worden verwacht dat hij zich (voorafgaand aan het parkeren) op de hoogte stelt van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.
3.8.
Het feit dat de naheffingsaanslagen alleen door toezending bekend worden gemaakt en niet door het achterlaten van een naheffingsaanslag op de auto zodat belanghebbende niet eerder op zijn fout is gewezen, leidt niet tot het oordeel dat de tweede aanslag ten onrechte is opgelegd. Met de toezending aan belanghebbende heeft de heffingsambtenaar voldaan aan zijn wettelijke verplichting tot bekendmaking van de naheffingsaanslag. [2] Daarnaast geldt dat de heffingsambtenaar bevoegd is om op verschillende dagen en tijdstippen achter elkaar naheffingsaanslagen op te leggen. [3]
3.9.
Nu belanghebbende gelet op het voorgaande op beide dagen de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. Dat belanghebbende in de voorafgaande veertien jaar waarin hij reeds over de parkeervergunning beschikte nog nooit een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel.

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 15 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over het hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen 2021 en het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2021.
2.Artikel 234, achtste lid, van de Gemeentewet in combinatie met artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.
3.Artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet.