ECLI:NL:RBZWB:2022:680

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5232
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor appartementen in voormalig kantoorpand

Op 11 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van acht appartementen in een voormalig kantoorpand. Verzoeker, die tegenover het bouwproject woont, heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij meent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Hij voert aan dat de kruimelgevallenregeling niet correct is toegepast en dat de belangenafweging niet juist is geweest, met name wat betreft zijn privacy.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 28 januari 2022. Tijdens de zitting waren zowel verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig, terwijl het college vertegenwoordigd was door mr. H. van de Werken. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, aangezien de bouwwerkzaamheden al in volle gang zijn en de appartementen naar verwachting eind maart/begin april 2022 in gebruik genomen zullen worden.

Na een zorgvuldige belangenafweging heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vermindering van de privacy van verzoeker, hoewel merkbaar, niet als een onevenredige inbreuk op zijn woon- en leefklimaat kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, met de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5232 WABOA VV

uitspraak van 11 februari 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. H.A. Pasveer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Rinderberg Holding B.V., te Waalwijk, vergunninghoudster.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 november 2021 (bestreden besluit) van het college over het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het realiseren van acht appartementen in een voormalig kantoorpand aan [adres] .
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting in Breda op 28 januari 2022. Verzoeker was daarbij aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van de Werken (via videobellen). Namens vergunninghoudster waren aanwezig [naam adviseur] (adviseur), [naam directeur 1] (directeur) en [naam directeur 2] (directeur).

Overwegingen

1.
Feiten
Op 26 februari 2021 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van acht appartementen in een voormalig kantoorpand - het [naam gebouw] - aan [adres] (het perceel).
Bij het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten:
- bouwen en;
- het handelen in strijd met ruimtelijke regels.
Verzoeker woont in het appartement tegenover het bouwplan, op een afstand van circa 15 tot 20 meter, op het adres [adres verzoeker] . Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
2.
Verzoeksgronden
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Enerzijds omdat de zogeheten ‘kruimelgevallenregeling’ hier niet toegepast kan worden op de wijze als het college heeft gedaan en anderzijds omdat onder afweging van de belangen geen vergunning verleend had mogen worden.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Het karakter van de procedure: een voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Spoedeisend belang
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een spoedeisend belang bij zijn verzoek om voorlopige voorziening. De bouwwerkzaamheden zijn in volle gang en vergunninghoudster verwacht eind maart/begin april 2022 klaar te zijn. Daarna zullen de appartementen in gebruik worden genomen.
5.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is, ten behoeve van de leesbaarheid, opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
6.
Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het perceel gelden de bestemmingsplannen ‘Gemengd gebied’ en ‘Parapluherziening parkeren Waalwijk’.
In het bestemmingsplan ‘Gemengd gebied’ heeft het perceel de bestemming ‘Gemengd’ met de functieaanduiding ‘dienstverlening’. Op grond van artikel 6.1 van de planregels zijn deze gronden bestemd voor wonen. Op grond van de bestemming is één (bedrijfs)woning toegestaan. Op grond van artikel 6.1, onder a, aanhef en lid 2 van de planregels moet er gebouwd worden in de gevellijn.
Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ‘Gemengd’ ten aanzien van:
  • het deels niet bouwen in de gevellijn (artikel 4, lid 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor)) en;
  • het toestaan van acht woningen in plaats van één woning (artikel 4, lid 9, van bijlage II bij het Bor).
7.
Toepassing kruimelgevallenregeling
7.1
Verzoeker stelt dat de gecombineerde toepassing van artikel 4, lid 1 en lid 9, van bijlage II bij het Bor in dit geval niet mogelijk is. Hij voert daarover het volgende aan.
Op grond van artikel 4 lid 1 kan een hoofdgebouw worden uitgebreid in afwijking van de bouwregels van het bestemmingsplan, maar dat is alleen mogelijk indien er sprake is van een hoofdgebouw. Van een hoofdgebouw is alleen sprake wanneer dat dient ter verwezenlijking van de bestemming. Een hoofdgebouw dat gebruikt zal worden in afwijking van het bestemmingsplan is daarom geen hoofdgebouw, zo stelt verzoeker. Hij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 21 maart 2018 [1] .
Daarnaast stelt verzoeker dat het hier gaat om een pand dat uitgebreid wordt. Daarvoor kan artikel 4 lid 9 niet gebruikt worden. Hij verwijst naar de uitspraak van de AbRS van 4 februari 2020 [2] .
7.2
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in deze gronden en overweegt daartoe als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS (zie bijvoorbeeld de door verzoeker genoemde uitspraak van 21 maart 2018) is in de Nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Bor per 1 november 2014 [3] vermeld dat de verschillende onderdelen van artikel 4 van bijlage II in één omgevingsvergunning gecombineerd kunnen worden toegepast en dat het zo mogelijk is om tegelijkertijd een omgevingsvergunning te verlenen voor een bepaald gebruik, bedoeld in artikel 4, onderdeel 9, van een bestaand hoofdgebouw en voor de bouw en het gebruik van een bijbehorende bouwwerk, bedoeld in artikel 4, onderdeel 1.
In die uitspraak is ook overwogen dat artikel 4, onderdeel 1, van de bijlage II bij het Bor niet aan de orde is als er geen sprake is van een hoofdgebouw, doordat dit volledig is gesloopt en wordt vervangen door een nieuw gebouw dat in strijd is met het bestemmingsplan. Daardoor kon in dat geval ook artikel 4, onderdeel 9, van de bijlage II bij het Bor niet worden toegepast. Daar is in dit geval geen sprake van, want hier is wel degelijk sprake van een hoofdgebouw dat er al staat, dat niet wordt gesloopt en dat dient ter verwezenlijking van de bestemming ‘Gemengd’ met de functieaanduiding ‘dienstverlening’.
Ook de stelling dat het bouwvolume wordt vergroot en het bouwplan daardoor niet onder artikel 4, onderdeel 9, van de bijlage II bij het Bor valt, slaagt niet. Uit de hiervoor genoemde rechtspraak volgt dat de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 in één besluit kunnen worden gecombineerd. Onderdeel 9 van artikel 4 bepaalt weliswaar dat dit onderdeel ‘eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten’ kan worden toegepast, maar deze zinsnede laat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onverlet dat dit onderdeel in één besluit gecombineerd kan worden met andere in artikel 4 genoemde onderdelen. Dat onderdeel 9 op zichzelf genomen niet toegepast kan worden indien sprake is van vergroting van het bouwvolume, betekent niet dat dit onderdeel ook niet kan worden toegepast indien, zoals hier, de vergroting van het bouwvolume gebaseerd is op onderdeel 1 van artikel 4 [4] .
De redenering van de gemachtigde van verzoeker zou, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, tot gevolg hebben dat de hoofdregel dat artikel 4, onderdelen 1 en 9 gecombineerd kunnen worden toegepast, zinledig wordt. Het gebruik van het hoofdgebouw wordt in dat geval namelijk altijd strijdig, anders was toepassing van lid 9 niet nodig. Deze grond slaagt niet.
8.
Belangenafweging
8.1
Verzoeker stelt dat hij recht tegenover het [naam gebouw] woont dat tot appartementencomplex wordt verbouwd. Het bouwplan voorziet in het aanbrengen van een nieuwe woonlaag met grote ramen die direct inkijk zullen geven in zijn woning. Dit levert volgens verzoeker een grote aantasting van zijn privacy op, vooral omdat men van boven naar beneden in zijn woning kan kijken. Bij gebruik als [naam gebouw] was er geen noemenswaardige inbreuk op de privacy, omdat de [naam gebouw] alleen tijdens de daguren werd gebruikt. In het bestreden besluit blijkt niet dat hierover enige afweging heeft plaatsgevonden. Als dat wel was gedaan dan was de bovenste bouwlaag niet vergund, omdat juist die een inbreuk oplevert voor het woon- en leefklimaat van verzoeker.
8.2
De voorzieningenrechter dient te beoordelen of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. Zij stelt voorop dat de bevoegdheid van het college om een dergelijke omgevingsvergunning te verlenen een discretionaire bevoegdheid is, waarbij het college beoordelingsruimte toekomt en die de bestuursrechter slechts terughoudend kan toetsen.
8.3
Dat het college het privacybelang van verzoeker (nog) niet gemotiveerd bij zijn afweging heeft betrokken, komt de voorzieningenrechter niet vreemd voor. Dat bezwaar is immers pas na de verlening van de vergunning met het bezwaarschrift kenbaar gemaakt. Het college kan dit belang bij zijn heroverweging in bezwaar betrekken.
8.4
In het verweerschrift heeft het college gereageerd op het bezwaar van verzoeker. Het college wijst erop dat op grond van artikel 6.2.2, onder h, van de planregels de bouwhoogte van de hoofdmassa in de bestaande situatie vermeerderd mag worden met 4 meter tot een maximum van 11 meter. Eén woning zou dus ook een hoogte van 11 meter kunnen hebben met ramen in de bovenste bouwlaag. De inbreuk op de privacy is volgens het college dus rechtstreeks mogelijk op grond van het bestemmingsplan.
Verder stelt het college dat de afstand van de woning van verzoeker tot de raamopeningen minimaal 20 meter is, waarbij ook sprake is van wonen in een centrum-stedelijke omgeving. In een dergelijke omgeving mag in zekere mate een inbreuk op de privacy van elkaar verwacht worden. Ten slotte stelt het college dat verzoeker niet tegen de linkergevel, maar tegen de voorgevel van het complex (aan [straatnaam woning verzoeker] zijde) zal aankijken. Aan die kant zijn op de bovenste nieuwe bouwlaag geen grote raampartijen aanwezig, maar drie kleinere ramen.
Het college meent dat, gelet op de afstand tussen de woning van verzoeker en het bouwplan van circa 20 meter, de ligging in stedelijk gebied en de drie ramen zonder balkon op de bovenste verdieping, niet voor onaanvaardbare aantasting van de privacy behoeft te worden gevreesd.
8.5
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de omgevingsvergunning in redelijkheid mogen verlenen. De voorzieningenrechter constateert dat de situering en het gebruik van de appartementen de privacy van verzoeker vermindert ten opzichte van de situatie toen het nog een [naam gebouw] was. Dit valt echter niet aan te merken als een onevenredige inbreuk op verzoekers woon- en leefklimaat. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker woont in de bebouwde kom in het centrum van Waalwijk en op grond hiervan enige aantasting van zijn woongenot heeft te dulden. Ook neemt de voorzieningenrechter in aanmerking wat al op grond van het bestemmingsplan ‘Gemengd’ rechtstreeks mogelijk is in het [naam gebouw] . Van de zijde van vergunninghoudster is er ter zitting op gewezen dat er ook kantoren zouden kunnen komen op de begane grond en eerste verdieping en één woning (penthouse) op de tweede verdieping. De vermindering van de privacy van verzoeker zou in die situatie vergelijkbaar zijn. Gelet daarop kan niet worden staande gehouden dat de afwijking van het bestemmingsplan in dit geval onevenredige gevolgen heeft voor verzoeker.
9.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 11 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (..).
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2⁰. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, (..)

Voetnoten

3.Stb. 2014, 333, p. 50-51.
4.AbRS 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:744.