ECLI:NL:RBZWB:2022:6800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
C/02/401461 FA RK 22-4151
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Haerkens-Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake voorlopige voorziening partneralimentatie met internationale privaatrechtelijke aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2022 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Scanlan, verzoekt om vaststelling van een door de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A. Blaas, te betalen onderhoudsbijdrage van € 1.200 per maand. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 oktober 2022, waarbij beide partijen aanwezig waren, evenals een tolk voor de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage, waarbij zij de hoogte van de Participatiewet-uitkering als uitgangspunt neemt. De man heeft verweer gevoerd en betwist dat de vrouw haar behoefte heeft onderbouwd, en stelt dat zij in staat is om zelf in haar levensonderhoud te voorzien.

De rechtbank heeft de internationale privaatrechtelijke aspecten van de zaak beoordeeld, gezien de Marokkaanse nationaliteit van de vrouw. De rechtbank concludeert dat zij rechtsmacht heeft en naar Nederlands recht moet beslissen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de vrouw een redelijke behoefte heeft van € 1.101,82 netto per maand. De man heeft een bruto jaarinkomen van € 43.643, en na beoordeling van zijn financiële situatie, inclusief zijn lasten, komt de rechtbank tot de conclusie dat hij in staat is om een bijdrage van € 134 netto per maand te betalen. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van deze bijdrage vastgesteld met ingang van de datum van de beschikking en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/401461 FA RK 22-4151
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.A. Scanlan,
en
[naam man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.A. Blaas.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 16 september 2022 ontvangen verzoekschrift;
- het op 20 oktober 2022 ontvangen verweerschrift met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 25 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Verder is de vrouw bijgestaan door een tolk.

2.Het verzoek

2.1.
De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor haar van € 1.200,= per maand.

3.De beoordeling

3.1.
Vanwege de Marokkaanse nationaliteit van de vrouw heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. De rechtbank heeft die ambtshalve beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat haar rechtsmacht toekomt en dat zij naar Nederlands recht dient te beslissen op de verzoeken.
3.2.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
3.3.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte van de vrouw
3.5.
De vrouw stelt dat voor de becijfering van haar behoefte dient te worden aangesloten bij de hoogte van de Participatiewet-uitkering voor een alleenstaande. Dat is het minimale waarvan men geacht wordt te kunnen leven in Nederland.
3.6.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij stelt dat de vrouw haar behoefte op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Daarbij komt dat de vrouw in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien; zij kan bijvoorbeeld werken. Daarnaast wordt de vrouw op dit moment onderhouden door derden.
3.7.
Partijen zijn op 21 maart 2019 in Marokko getrouwd. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen eerst op 18 maart 2022 zijn gaan samenwonen; op dat moment is de vrouw naar Nederland gekomen. De man was al die tijd wel al woonachtig in Nederland. In de periode van het huwelijk van partijen dat zij nog niet samenwoonden onderhield de man in financieel opzicht de vrouw in Marokko en had de vrouw geen (andere) inkomsten. Verder is gebleken dat de samenwoning van partijen in Nederland slechts van korte duur is geweest, ongeveer twee maanden. Onder die omstandigheden, en nu het een orde maatregel betreft, acht de rechtbank de door de vrouw gestelde behoefte ter hoogte van de Participatiewet-uitkering (voor een alleenstaande) alleszins redelijk. De rechtbank zal daarom uitgaan van een behoefte van de vrouw ter hoogte van € 1.101,82 netto per maand.
3.8.
Om te bepalen of, en zo ja, in welke mate de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man, moet op deze behoefte in mindering worden gebracht haar eigen netto inkomen. Vaststaat dat de vrouw op dit moment geen inkomsten uit arbeid genereert. De onderhavige procedure beoogt om op korte termijn een aantal naar hun aard tijdelijke ordemaatregelen te treffen. Een dergelijke procedure biedt in beginsel geen ruimte voor een diepgaand onderzoek en leent zich derhalve niet voor een beoordeling omtrent (mogelijke) verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw. De rechtbank zal daarom voorbij gaan aan dit standpunt van de man. Ook het feit dat de vrouw tot op heden nog geen Participatiewet-uitkering heeft kunnen aanvragen omdat zij nog niet was ingeschreven in de Basisregistratie Personen, dan wel dat zij tot op heden is onderhouden door derden, maakt niet dat de vrouw niet behoeftig is.
Draagkracht van de man
3.9.
Voor de vaststelling van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van het door de man gestelde en door de vrouw onweersproken gelaten inkomen volgens zijn jaaropgave van 2021. Daaruit volgt een bruto jaarinkomen ter hoogte van € 43.643,=. In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de heffingskortingen (algemene heffingskorting, en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting.
3.10.
Met betrekking tot zijn lasten en uitgaven gaat de rechtbank uit van de volgende posten op maandbasis:
- het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag voor een alleenstaande, waaruit de noodzakelijke in het algemeen geldende kosten van levensonderhoud moeten worden voldaan, exclusief de woonkostencomponent;
- € 753,= aan huur te verminderen met de gemiddelde basishuur. De rechtbank ziet, mede omdat er geen sprake is van een eigen woning, geen aanleiding rekening te houden met het door de man opgevoerde bedrag van € 45,= (forfait overige eigenaarslasten) ten behoeve van kosten die de man stelt te maken aan onder andere de gemeente, de provincie en zijn woonverzekering. Deze kosten worden geacht in de bijstandsnorm te zijn verdisconteerd en voor het overige dient de man die uit zijn vrije ruimte te voldoen.
- € 131,= aan ziektekosten:
- € 133,= aan premie basisverzekering en aanvullende verzekering(en);
- € 32,= aan verplicht eigen risico;
- te verminderen met € 34,= aan nominale premie, omdat die reeds is begrepen in voormeld normbedrag;
- € 423,= aan aflossing op een lening bij ING;
- € 126,= aan aflossing op een schuld van DUO;
- € 114,= aan advocaatkosten. Gelet op voornoemde aanbevelingen wordt geen aanleiding gezien om uit te gaan van een hoger bedrag aan advocaatkosten zoals door de man aangevoerd.
3.11.
Tussen partijen zijn verder de volgende posten in geschil. De man stelt dat rekening moet worden gehouden met een aflossing ter hoogte van € 250,= per maand op persoonlijke leningen bij vrienden en familieleden. Tevens acht de man het, gelet op de hoge inflatie, redelijk dat de bijstandsnorm (danwel zijn in aanmerking te nemen lasten) wordt verhoogd met een bedrag van € 100,= per maand.
3.12.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.13.
De rechtbank zal geen rekening houden met de aflossing ter hoogte van € 250,= per maand op persoonlijke leningen bij vrienden en familieleden. Door de man is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van leningen, welke omvang deze leningen zouden hebben en dat de man mogelijk van derden ontvangen bedragen ook weer terug dient te betalen. Ter onderbouwing hiervan heeft de man als productie 4 een veelheid aan bankafschriften overgelegd, maar deze bankafschriften bieden voor de onderbouwing van de stelling van de man onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal in het kader van deze procedure bij de berekening van zijn draagkracht wel rekening houden met een extra bedrag van € 100,= per maand. Het is een feit van algemene bekendheid dat de energieprijzen enorm zijn gestegen en boodschappen aanmerkelijk duurder zijn geworden. Tevens staat vast dat in 2023 de uitkeringen die aan het minimumloon zijn gekoppeld, zoals de bijstand, stijgen met 10 procent. Voor de netto bijstandsuitkering betekent dat een stijging van € 104 per maand voor alleenstaanden.
3.14.
Op de mondelinge behandeling heeft de man tenslotte aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de gewijzigde aftrekbaarheid van de partnerbijdrage met ingang van 1 januari 2023. Wat dat dan precies zou betekenen en tot welk resultaat dat zou leiden heeft de man niet toegelicht. Aan dit verzoek zal als onvoldoende onderbouwd voorbij worden gegaan. Daarbij komt dat de hoogte van de alimentatie afhangt van meer factoren dan alleen het fiscaal voordeel voor betaalde partneralimentatie. Deze toekomstige factoren zoals inkomsten en mogelijke andere fiscale voorzieningen zijn nu nog onbekend. Het gaat in deze procedure om een ordemaatregel waarbij uit gegaan wordt van de huidige situatie en de thans geldende regels.
3.15.
Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man de draagkracht aanwezig om € 134,= netto per maand, oftewel € 212,= bruto per maand te voldoen ten behoeve van de vrouw. Daarbij wordt het fiscale voordeel van de betaling van de bijdrage aan de vrouw geheel aan hem toegekend. Dat brengt mee dat het verzoek van de vrouw in zoverre zal worden toegewezen.
Ingangsdatum
3.16.
De rechtbank zal de verplichting tot betaling van die bijdrage doen ingaan op de datum van deze beschikking.
Aanhechten van berekening
3.17.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de door de man te betalen bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking wordt vastgesteld op € 212,= (tweehonderdtwaalf euro) per maand, aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Haerkens-Wouters, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op