In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2022 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de contactregeling en levensonderhoud van minderjarige kinderen. De verzoekster, de moeder, en de verweerder, de vader, hebben een relatie gehad en zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over twee van hun drie minderjarige kinderen. De procedure is ingeleid met een gezamenlijk verzoek op 27 juli 2022, en de mondelinge behandeling vond plaats op 30 augustus 2022. Tijdens deze zitting zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen eerdere rechterlijke uitspraken zijn gedaan over de zorg- en opvoedingstaken of de onderhoudsbijdrage voor de kinderen. De ouders hebben een voorlopige zorgregeling afgesproken, waarbij de kinderen om beurten bij de ouders verblijven. De rechtbank heeft de zorgregeling goedgekeurd en bepaald dat de vader een maandelijkse bijdrage van € 287 per kind aan de moeder moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding. Deze regeling is uitvoerbaar bij voorraad en moet uiterlijk op 1 februari 2023 worden herzien, afhankelijk van de actuele situatie van de ouders.
De rechtbank heeft benadrukt dat de ouders zich moeten inspannen om de communicatie te beperken tot het strikt noodzakelijke en dat zij bereid zijn om hulp en begeleiding te aanvaarden om de opvoeding van hun kinderen zo goed mogelijk te laten verlopen. De beschikking is gegeven door mr. van Leuven en is openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.