Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder het bezwaar van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, waarbij een kostenvergoeding van € 66,25 was toegekend. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak op 2 november 2022 heeft behandeld.
De rechtbank onderzoekt of de hoorplicht is geschonden en of de heffingsambtenaar terecht is uitgegaan van een wegingsfactor 'zeer licht' bij de kostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar in bezwaar volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet is gekomen door de naheffingsaanslag te vernietigen. Hierdoor was het niet noodzakelijk om belanghebbende te horen, conform artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Wat betreft de wegingsfactor voor de kostenvergoeding, oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar terecht heeft gekozen voor de wegingsfactor 'zeer licht' (0,25), aangezien belanghebbende in de bezwaarfase slechts een pro-forma bezwaarschrift had ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om de uitspraak van de heffingsambtenaar te vernietigen, aangezien er een toereikende motivering is gegeven. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.