ECLI:NL:RBZWB:2022:6806

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
21/1819
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoorplicht en wegingsfactor bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 april 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, waarbij een kostenvergoeding van € 66,25 werd toegekend. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 2 november 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt of de hoorplicht is geschonden en of de heffingsambtenaar terecht is uitgegaan van een wegingsfactor 'zeer licht' (0,25) bij de kostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar in bezwaar volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet is gekomen door de naheffingsaanslag te vernietigen, waardoor de hoorplicht niet geschonden is.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar terecht de wegingsfactor 'zeer licht' heeft toegepast, aangezien belanghebbende in de bezwaarfase slechts een pro-forma bezwaarschrift heeft ingediend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1819
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 1], de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 april 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 66,25.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [verweerder] .

2.Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is op 20 januari 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd voor het op 16 januari 2021 parkeren van een auto met kenteken [kenteken] aan de [adres] te [plaats 1] .
2.2.
De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het door belanghebbende daartegen ingediende bezwaar de onderliggende gegevens geraadpleegd en geconstateerd dat de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] niet geparkeerd stond aan de [adres] te [plaats 1] en na het scannen van een soortgelijk kenteken ten onrechte een naheffingsaanslag aan belanghebbende is opgelegd. Hierop heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Voor de toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 66,25 is de heffingsambtenaar uitgegaan van een wegingsfactor "zeer licht" (1 punt met een waarde per punt van € 265 x 0,25).

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de hoorplicht is geschonden en of de heffingsambtenaar bij de aan belanghebbende toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht is uitgegaan van een wegingsfactor "zeer licht" (0,25). Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de hoorplicht geschonden?
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar in bezwaar volledig aan het bezwaar van belanghebbende is tegemoet gekomen door de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag te vernietigen. Daarom kon de heffingsambtenaar – gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en letter e, Algemene wet bestuursrecht – afzien van het horen van belanghebbende. Dat belanghebbende op dat moment nog niet de inhoudelijke gronden van zijn bezwaar had ingediend, doet daar niet aan af. Belanghebbende kon immers niet meer bereiken met zijn bezwaar dan vernietiging van de naheffingsaanslag. De rechtbank merkt verder op dat de heffingsambtenaar – anders dan belanghebbende meent – niet verplicht is voorafgaand aan een tegemoetkoming een voornemen te sturen.
Is de heffingsambtenaar terecht uitgegaan van een wegingsfactor “zeer licht” (0,25)?
3.4.
De heffingsambtenaar is bij het toekennen van de aan belanghebbende toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase uitgegaan van een wegingsfactor "zeer licht" (0,25). Ter onderbouwing heeft de heffingsambtenaar verwezen naar het Besluit proceskosten bestuursrecht en de ‘Beleidsregels vergoeding kosten voorprocedures Belastingsamenwerking West-Brabant’, waaruit volgt dat een zaak in beginsel aangemerkt wordt als "zeer licht" (0,25) indien belanghebbende in het bezwaar niet meer dan één grief aanvoert en die grief niet nader onderbouwd is.
3.5.
Gelet op het feit dat (de gemachtigde van) belanghebbende in de bezwaarfase alleen maar een (standaard) pro-forma bezwaarschrift heeft ingediend waarna de naheffingsaanslag is vernietigd, heeft de heffingsambtenaar het gewicht van de zaak terecht aangemerkt als "zeer licht" en dus terecht een wegingsfactor van 0,25 toegepast. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de uitspraak van de heffingsambtenaar op grond van een motiveringsgebrek te vernietigen. In de uitspraak op bezwaar is een toereikende motivering gegeven.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 15 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over het hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.