Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 april 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, waarbij een kostenvergoeding van € 66,25 werd toegekend. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 2 november 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt of de hoorplicht is geschonden en of de heffingsambtenaar terecht is uitgegaan van een wegingsfactor 'zeer licht' (0,25) bij de kostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar in bezwaar volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet is gekomen door de naheffingsaanslag te vernietigen, waardoor de hoorplicht niet geschonden is.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar terecht de wegingsfactor 'zeer licht' heeft toegepast, aangezien belanghebbende in de bezwaarfase slechts een pro-forma bezwaarschrift heeft ingediend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.