Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 maart 2021. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, waarbij een kostenvergoeding van € 66,25 werd toegekend. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarop de heffingsambtenaar heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank constateert dat aan belanghebbende op 16 december 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting was opgelegd voor het parkeren op 9 december 2020. Na het indienen van bezwaar heeft de heffingsambtenaar vastgesteld dat de auto van belanghebbende niet op de aangegeven locatie geparkeerd stond, wat leidde tot de vernietiging van de naheffingsaanslag. De rechtbank beoordeelt of de hoorplicht is geschonden en of de heffingsambtenaar terecht een wegingsfactor van 'zeer licht' heeft toegepast bij de kostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien de heffingsambtenaar volledig aan het bezwaar tegemoet is gekomen. Ook is de wegingsfactor van 'zeer licht' terecht toegepast, gezien de omstandigheden van de zaak.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten en openbaar gemaakt op 15 november 2022. Partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.