ECLI:NL:RBZWB:2022:6815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1535 EN 21_2267
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opschorting en intrekking van uitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2022, worden de beroepen van eiser tegen de opschorting en intrekking van zijn uitkering op grond van de Participatiewet beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B.G. Meijer, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, die zijn uitkering had opgeschort en ingetrokken. De rechtbank constateert dat het college eiser niet de juiste termijn had gegeven om de gevraagde gegevens in te leveren, waardoor eiser niet in verzuim was. De rechtbank oordeelt dat de opschorting van de uitkering niet rechtsgeldig was en vernietigt de bestreden besluiten. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1535 PW en BRE 21/2267 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.G. Meijer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de opschorting en intrekking van zijn uitkering op grond van de Participatiewet.
Met bestreden besluit 1 van 18 februari 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de intrekking van de uitkering gebleven.
Met bestreden besluit 2 van 31 maart 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de opschorting van de uitkering gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens het college [woordvoerder verweerder] .

Totstandkoming van het besluit

Feiten
1. Eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet.
In het kader van een periodiek onderzoek heeft het college bij brief van 5 januari 2021 gegevens bij eiser opgevraagd, waaronder ook afschriften van zijn Paypal rekening over de laatste drie maanden. Tevens is aan eiser verzocht om een heronderzoekformulier in te vullen en op te sturen. Eiser wordt verzocht om uiterlijk op 12 januari 2021 de gevraagde gegevens in te leveren.
Met de mail van 12 januari 2021 heeft eiser meegedeeld de brief waarin stukken werden opgevraagd kwijt te zijn. Hij verzoekt om een nieuw heronderzoekformulier. Op 12 januari 2021 heeft het college een nieuw formulier aan eiser toegestuurd.
Bij besluit van 12 januari 2021 heeft het college het recht op uitkering met ingang van 12 januari 2021 opgeschort en aan eiser verzocht alsnog de gevraagde gegevens uiterlijk 22 januari 2021 te verstrekken. Aan eiser is meegedeeld dat als hij de gevraagde stukken niet of te laat inlevert de uitkering zal worden stopgezet. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiser heeft een aantal stukken overgelegd. Bij mail van 25 januari 2021 is aan eiser bevestigd dat de bankafschriften zijn ontvangen. Daarbij is meegedeeld dat de afschriften/transactie-overzicht van zijn Paypal rekening nog ontbreken. Eiser wordt verzocht deze stukken uiterlijk die dag nog over te leggen.
Eiser heeft geen stukken inzake zijn Paypalrekening overgelegd.
Bij besluit van 26 januari 2021 is het recht op uitkering met ingang van 12 januari 2021 ingetrokken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met de bestreden besluiten zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordeling
2. De rechtbank beoordeelt of het college tot opschorting en intrekking van de uitkering heeft kunnen overgaan. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte de uitkering heeft opgeschort en ingetrokken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij alle stukken heeft ingediend waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Hij had geen toegang tot Paypal waardoor hij die stukken niet kon verstrekken. Dit heeft hij ook meegedeeld aan de gemeente.
Ten aanzien van de schorsing heeft eiser aanvullend nog opgemerkt dat hij op 12 januari 2021 een mail aan de consulent had gestuurd dat hij de brief van de gemeente was kwijt geraakt, met het verzoek om een nieuw heronderzoekformulier toe te sturen. Dit verzoek dient tevens als een verzoek tot uitstel te worden beschouwd.
Standpunt college
4. Het college heeft gesteld dat eiser niet eerder dan in de bezwaarfase heeft gesteld geen toegang te hebben tot Paypal. Hij heeft ook niet aangetoond dat hij hiertoe geen toegang had. Met betrekking tot de opschorting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eisers verzoek om een nieuw heronderzoekformulier niet aangemerkt kan worden als een uitstelverzoek voor het inleveren van stukken.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Overwegingen rechtbank
6. Opschorting van een uitkering kan pas aan de orde zijn als duidelijk is welke stukken eiser over moet leggen. Van verzuim is in beginsel sprake als eiser de opgevraagde gegevens of bewijsstukken niet of niet volledig binnen de door het college gestelde termijn heeft overgelegd. [1]
7. Met de brief van 5 januari 2021 heeft het college eiser de tijd gegeven om uiterlijk 12 januari 2021 de gevraagde gegevens over te leggen. Bij deze termijn is geen tijdstip vermeld, zodat eiser pas in verzuim is als hij niet voor 13 januari de stukken zou hebben overgelegd. Ter zitting is namens het college ook erkend dat eiser tot 12 januari om 24.00 uur de tijd had om stukken in te leveren. Opschorting van de uitkering had daarom pas per 13 januari 2021 kunnen plaatsvinden.
8. Bovenstaande betekent dat eiser op 12 januari 2021 nog niet in verzuim was en het college ook niet bevoegd was tot opschorting van de uitkering over te gaan. Het college wordt niet gevolgd in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand kunnen blijven per 13 januari 2021. Het rechtsgevolg van dat besluit is immers dat per 12 januari 2021 is opgeschort. Zoals hiervoor al geoordeeld kan dat rechtsgevolg niet in stand blijven. Er is geen sprake van een kennelijke misslag zodat het besluit ook niet gelezen kan worden als een opschorting per 13 januari 2021. Het is verder ook niet mogelijk om tot een opschorting van de uitkering met terugwerkende kracht over te gaan. Bestreden besluit 2 zal daarom worden vernietigd.
9. Terzijde merkt de rechtbank nog het volgende op. Zoals de gemachtigde van eiser terecht heeft opgemerkt, had de mail van eiser van 12 januari 2021 tevens aangemerkt moeten worden als een verzoek om uitstel van de gegeven termijn. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat eiser, als hij niet de beschikking heeft over het heronderzoekformulier, dit formulier ook niet kan terugsturen. Nu het formulier pas op 12 januari 2021 opnieuw aan eiser is gestuurd, had het voor het college duidelijk kunnen zijn dat eiser niet binnen de gestelde termijn zou hebben kunnen reageren. Verder acht de rechtbank het niet uitgesloten dat eiser, zoals ter zitting ook is gesteld, niet meer wist welke gegevens hij moest opsturen. Deze omstandigheden in aanmerking genomen had het college de mail van eiser aan moeten merken als een verzoek om uitstel. Gelet op dit (impliciete) uitstelverzoek zou eiser dus ook per 13 januari 2021 niet in verzuim zijn geweest. Ook dan zou het college dus niet bevoegd zijn geweest om tot opschorting van de uitkering over te gaan.
10. Aan de beëindiging van de uitkering heeft het college artikel 54, vierde lid van de Participatiewet ten grondslag gelegd (intrekking na opschorting van de uitkering). Nu uit het voorgaande volgt dat het college niet bevoegd was tot opschorting van de uitkering over te gaan, was het ook niet bevoegd tot intrekking van de uitkering over te gaan op grond van artikel 54, vierde lid. Ook het bestreden besluit 1 komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
11. De rechtbank zal, voor wat betreft bestreden besluit 2, zelf in de zaak voorzien en het besluit van 12 januari 2021 herroepen. Met betrekking tot bestreden besluit 1 zal het college een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Bij de beoordeling of er anderszins een grondslag bestaat voor intrekking van de uitkering zal het college ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 juli 2022 [2] moeten betrekken.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zullen de beroepen gegrond worden verklaard. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten.
13. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
14. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,--. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,--.
15. Eiser heeft in bezwaar tegen het besluit van 12 januari 2021 gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, zodat voor bezwaar een vergoeding van € 541,-- kan worden toegekend.
16. In beroep heeft de gemachtigde van eiser in beide zaken een beroepschrift ingediend en heeft zij aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van samenhangende zaken zodat voor beide beroepsschriften slechts een punt wordt toegekend. De vergoeding in beroep bedraagt dan in totaal 1.518,--.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
- herroept het besluit van 12 januari 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van bestreden besluit 2;
- draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 26 januari 2021 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht in beide zaken tot een bedrag van € 98,-- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.059,-- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 15 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 17
1.De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2.De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 54
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft..
2 Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.