ECLI:NL:RBZWB:2022:6834

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
22-002996
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden in het kader van valsheid in geschrifte

Op 8 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda het bezwaarschrift van een veroordeelde behandeld, die bezwaar maakte tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, die in 2021 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken voor valsheid in geschrifte, stelde dat het DNA-onderzoek in zijn geval niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, gezien de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het gepleegd was. De rechtbank ontving het bezwaarschrift op 15 februari 2022 en behandelde het in besloten raadkamer. De gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. A.C.M. Tönis, en de officier van justitie, mr. H.E. de Haze, werden gehoord, maar de veroordeelde zelf verscheen niet.

De officier van justitie betoogde dat de aard van het misdrijf en de hoogte van de straf zich verzetten tegen gegrondverklaring van het bezwaar, aangezien valsheid in geschrifte een misdrijf is waarbij DNA-onderzoek wel degelijk van betekenis kan zijn. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was, omdat de omstandigheden van de veroordeelde niet zodanig waren dat het DNA-onderzoek niet gerechtvaardigd kon worden. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden beoogt om toekomstige strafbare feiten op te sporen en dat er geen uitzonderingssituatie aanwezig was die het onderzoek zou uitsluiten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02/326506-21
raadkamernummer : 22-002996
datum : 8 april 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[de veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A.C.M. Tönis advocaat te Breda, (Postbus 4650, 4803 ER Breda),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 15 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 8 april 2022 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. A.C.M. Tönis en de officier van justitie, mr. H.E. de Haze, op zitting gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
Namens veroordeelde is in het bezwaarschrift en in raadkamer aangevoerd dat, gelet op de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA. Veroordeelde is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vervalst document. Dit strafbare feit behoort, volgens vaste rechtspraak en de wetsgeschiedenis, tot de misdrijven waarbij DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Daarbij komt dat veroordeelde zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en veroordeelde nadien ook niet meer met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. Redenen waarom veroordeelde de rechtbank verzoekt het bezwaarschrift gegrond te verklaren.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de aard van het misdrijf en de hoogte van de straf zich verzetten tegen gegrondverklaring van onderhavig bezwaarschrift. Valsheid in geschrifte is een misdrijf waarbij gevallen denkbaar zijn waarin DNA-onderzoek van betekenis kan zijn. Er kan sprake zijn van stoffelijke objecten waarbij DNA-onderzoek kan bijdragen aan de opheldering daarvan. Volgens de officier van justitie is er in onderhavig geval dus geen sprake van een uitzondering volgens de Wet.

Beoordeling

Bij vonnis van 16 december 2021 is de veroordeelde door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren ter zake het afleveren en voorhanden hebben van een reisdocument waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het vals of vervalst was en het opzettelijk voorhanden hebben van een geschrift terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst.
De rechtbank is bevoegd.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
In het onderhavige geval is de veroordeelde veroordeeld voor valsheid in geschrifte.
Weliswaar heeft de wetgever destijds voorbeelden genoemd van misdrijven die niet onder het criterium vallen, maar door voortschrijdende opsporingstechnieken kan DNA-bewijs inmiddels wel degelijk een rol spelen in de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van een aantal van die misdrijven, zoals valsheid in geschrifte. Bij een delict waarbij stoffelijke objecten worden gebruikt, zoals valsheid in geschrifte, kan DNA-bewijs aan de orde zijn. De bepaling en verwerking van het DNA-profiel van veroordeelde kan daardoor bijdragen aan de voorkoming van strafbare feiten.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Deze laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12).
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door of namens veroordeelde is aangevoerd, niet leidt tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie. Niet gezegd kan worden dat zeer onaannemelijk is dat veroordeelde ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn en dat hij dat in de toekomst ook nooit meer zal kunnen doen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.J.H. Goossens, rechter,
in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende en mr. A. Luijten, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
De griffier J. van ’t Westende is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.