ECLI:NL:RBZWB:2022:6838

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21-017603
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding ex artikel 530 Sv na sepot van strafvervolging

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die op 16 augustus 2021 was geseponeerd door de officier van justitie. De verzoeker had kosten van rechtsbijstand gemaakt ter hoogte van € 300,00 en vroeg om een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de behandeling van het verzoekschrift. De officier van justitie stelde dat de verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten had en dat er geen gronden van billijkheid waren om de kosten te vergoeden.

Tijdens de behandeling in de raadkamer op 8 april 2022 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn gemachtigde advocaat, mr. Y. Ameziane, was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet onmiskenbaar de tegen hem gerezen verdenking aan zichzelf te wijten had, mede omdat zijn vriendin als getuige had verklaard dat zij mogelijk de bestuurder was geweest.

De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Uiteindelijk werd het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding toegewezen, waarbij de rechtbank € 300,00 voor de kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift toekende, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 980,00. Deze beslissing werd genomen door rechter R.J.H. Goossens in aanwezigheid van griffiers J. van ’t Westende en mr. A. Luijten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96/027540-17
rk-nummer: 21-017603
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 12 november 2021, in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1989,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. F.L.C. Schoolderman, Stationsweg 14, 5211 TW ’s-Hertogenbosch

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 300,00, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 16 augustus 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 8 april 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. H.E. de Haze, en mr. Y. Ameziane als waarnemend, gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij bij bericht van 16 augustus 2021 is geseponeerd door de officier van justitie. Wegens deze strafrechtelijke vervolging heeft verzoeker kosten van rechtsbijstand moeten maken ter hoogte van € 300,00. Verzoeker vraagt de rechtbank de kosten rechtsbijstand alsmede de forfaitaire vergoeding inzake onderhavig verzoekschrift ter hoogte van € 680,00 te vergoeden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een zogenaamd beleidssepot. Verzoeker heeft de verdenking aan zichzelf te wijten gehad. Verbalisanten hebben verzoeker zien rijden in een personenauto terwijl hij in het bezit was van een ongeldig verklaard rijbewijs. De zaak is geseponeerd onder de sepotcode oud feit. Gelet op het voorgaande vindt de officier van justitie dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. De forfaitaire vergoeding dient tevens afgewezen te worden.
In raadkamer is namens verzoeker aangevoerd dat er geen sprake is van een zaak die onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid omdat verzoeker heeft ontkend het voertuig te hebben bestuurd.
Verzoeker acht het redelijk en billijk dat de kosten rechtsbijstand worden vergoed, nu hij de tegen hem gerezen verdenking niet aan zichzelf te wijten heeft gehad.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit het voor de raadkamer beschikbare dossier en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat verbalisanten verzoeker hebben herkend als zijnde de bestuurder van het voertuig. Deze herkenning is echter niet nader geduid. Verdachte ontkent de bestuurder te zijn geweest, hetgeen (min of meer) door zijn vriendin als getuige wordt bevestigd. De zaak is vervolgens door de officier van justitie geseponeerd vanwege oud feit. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, niet vastgesteld kan worden dat verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop volgende kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten heeft gehad. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de mogelijkheid bestaat dat niet verdachte, maar de vriendin van verdachte in het voertuig heeft gereden. Gelet hierop acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toe te kennen.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 300,00is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 980,00, bestaande uit:
- € 300,00 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 980,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Kuijpers & Nillesen Advocaten te ’s-Hertogenbosch onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 22 april 2022 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ’t Westende en mr. A. Luijten, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2022.
De griffier J. van ’t Westende is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).