Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die ten onrechte vijf dagen in verzekering was gesteld en vroeg om een schadevergoeding van € 650,00 voor de geleden schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 3 november 2021 door de officier van justitie is geseponeerd, en dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker niet bij de behandeling van het verzoek aanwezig was, maar dat zijn gemachtigd advocaat, mr. D.C. Dorrestein, wel aanwezig was.
De officier van justitie, mr. H.E. de Haze, heeft aangegeven dat het sepot is verleend omdat verdere vervolging niet opportuun was, en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een schadevergoeding. De rechtbank heeft echter overwogen dat de verzoeker, gezien zijn kwetsbare positie en de omstandigheden waaronder hij was aangetroffen, recht had op een schadevergoeding. De rechtbank heeft de LOVS-uitgangspunten gehanteerd en vastgesteld dat de verzoeker recht had op een vergoeding van € 650,00 voor de onterecht ondergane voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft de beslissing op 22 april 2022 genomen en het verzoek tot schadevergoeding toegewezen. De beslissing is genomen door rechter R.J.H. Goossens, in aanwezigheid van griffiers J. van ’t Westende en mr. A. Luijten. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.