ECLI:NL:RBZWB:2022:6840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21-019339
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding voor onterecht ondergane voorlopige hechtenis

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die ten onrechte vijf dagen in verzekering was gesteld en vroeg om een schadevergoeding van € 650,00 voor de geleden schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 3 november 2021 door de officier van justitie is geseponeerd, en dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker niet bij de behandeling van het verzoek aanwezig was, maar dat zijn gemachtigd advocaat, mr. D.C. Dorrestein, wel aanwezig was.

De officier van justitie, mr. H.E. de Haze, heeft aangegeven dat het sepot is verleend omdat verdere vervolging niet opportuun was, en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een schadevergoeding. De rechtbank heeft echter overwogen dat de verzoeker, gezien zijn kwetsbare positie en de omstandigheden waaronder hij was aangetroffen, recht had op een schadevergoeding. De rechtbank heeft de LOVS-uitgangspunten gehanteerd en vastgesteld dat de verzoeker recht had op een vergoeding van € 650,00 voor de onterecht ondergane voorlopige hechtenis.

De rechtbank heeft de beslissing op 22 april 2022 genomen en het verzoek tot schadevergoeding toegewezen. De beslissing is genomen door rechter R.J.H. Goossens, in aanwezigheid van griffiers J. van ’t Westende en mr. A. Luijten. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/273705-19
rk-nummers: 21-019339
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 6 december 2021, in de zaak:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. D.C. Dorrestein, Frederik Hendrikstraat 146, 3583 VS Utrecht

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 650,00, € 650,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • de kennisgeving sepot van 3 november 2021;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker in verzekering is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 8 april 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. H.E. de Haze, en mr. D.C. Dorrestein als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij bij bericht van 3 november 2021 is geseponeerd door de officier van justitie. Verzoeker vraagt voor de onterecht ondergane voorlopige hechtenis een vergoeding ter hoogte van € 650,00 omdat hij 5 dagen onterecht in verzekering is gesteld. Verzoeker stelt dat, hoewel het sepot een beleidssepot betreft, allerminst vaststaat dat de strafzaak buiten redelijke twijfel tot een veroordeling had geleid.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onderhavige zaak is geseponeerd omdat het Openbaar Ministerie het niet opportuun achtte verdere vervolging in te stellen. De reden van het sepot lag gelegen in het feit dat verzoeker zelf door het gebeurde of de gevolgen ervan was getroffen. Onder deze omstandigheden zijn er volgens de officier van justitie geen gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding ter zake de onterecht ondergane voorlopige hechtenis toe te kennen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het Openbaar Ministerie is op 3 november 2021 overgegaan tot een beleidssepot vanwege het feit dat verzoeker (reeds) zelf door het gebeurde of de gevolgen daarvan was getroffen. De rechtbank dient te beoordelen of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop gevolgde vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft gehad, waardoor de kosten voor schade wegens ondergane voorlopige hechtenis en de kosten voor rechtsbijstand voor zijn risico moeten blijven.
Verzoeker heeft
5 dagen in verzekeringdoorgebracht op het politiebureau. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Uit het raadkamerdossier en hetgeen er tijdens de raadkamerbehandeling naar voren is gebracht maakt de rechtbank op dat verzoeker op enig moment verdachte is geweest in onderzoek Galei. Verzoeker is in eerste instantie als getuige gehoord waarna hij, op enig moment, als verdachte is aangemerkt. Gedurende deze verhoren heeft verzoeker meteen openheid van zaken gegeven en heeft verzoeker over de meest gruwelijke details verklaard waar, de latere hoofdverdachte, mee is geconfronteerd. Verzoeker was gelet op zijn minderjarigheid en de omstandigheden waaronder hij werd aangetroffen een (zeer) kwetsbare verdachte. De rechtbank begrijpt dat verzoeker, uiteindelijk, is geseponeerd doordat verzoeker door het gebeurde of de gevolgen daarvan is getroffen. Zo werd verzoeker onder erbarmelijke omstandigheden aangetroffen. Verzoeker was ernstig verwaarloosd en sliep samen met de (vuurwapen gevaarlijke) hoofdverdachte in een auto. Verzoeker is getuige geweest van de gruwelijkheden omtrent de dood en de vermissing van het slachtoffer die zich hebben afgespeeld in onderzoek Galei. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gronden van billijkheid als bedoeld in artikel 534 Sv aanwezig zijn en ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de (gevraagde) vergoeding die conform de LOVS-uitgangspunten is.
De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 650,00.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 650,00, bestaande uit kosten voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
bepaalt dat een bedrag van
€ € 650,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van [betalingskenmerk] .
Deze beslissing is op 22 april 2022 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ’t Westende en mr. A. Luijten, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2022.
De griffier J. van ’t Westende is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).