Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die het bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 november 2022, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank constateert dat aan belanghebbende op 20 januari 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting was opgelegd, omdat op 17 januari 2021 was geconstateerd dat voor haar auto geen parkeerbelasting was voldaan. Echter, op 26 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar geconstateerd dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd en heeft het bedrag van de naheffingsaanslag op 5 februari 2021 teruggestort. Belanghebbende heeft op 2 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.
De rechtbank oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en beoordeelt of de heffingsambtenaar het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift op de hoogte had kunnen zijn van de vernietiging van de naheffingsaanslag, aangezien het bedrag al was teruggestort. Daarom zijn de kosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met haar bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking gekomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen proceskosten vergoed krijgt.