ECLI:NL:RBZWB:2022:6844

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21/1879
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kostenvergoeding bij niet-ontvankelijkheid bezwaar naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die het bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 november 2022, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank constateert dat aan belanghebbende op 20 januari 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting was opgelegd, omdat op 17 januari 2021 was geconstateerd dat voor haar auto geen parkeerbelasting was voldaan. Echter, op 26 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar geconstateerd dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd en heeft het bedrag van de naheffingsaanslag op 5 februari 2021 teruggestort. Belanghebbende heeft op 2 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en beoordeelt of de heffingsambtenaar het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift op de hoogte had kunnen zijn van de vernietiging van de naheffingsaanslag, aangezien het bedrag al was teruggestort. Daarom zijn de kosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met haar bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking gekomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen proceskosten vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1879
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 maart 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffings-ambtenaar, [heffingsambtenaar].

2.Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is op 20 januari 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat tijdens een controle op 17 januari 2021 omstreeks 17:46 uur door middel van een scanauto zou zijn geconstateerd dat voor de auto met kenteken [kenteken] geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Op 26 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar (ambtshalve) geconstateerd dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd.
2.3.
Op 5 februari 2021 is het bedrag van de betaalde naheffingsaanslag van € 66,80 teruggestort op de bankrekening van belanghebbende onder vermelding van het referentie- en dossiernummer dat op de naheffingsaanslag staat vermeld en met de mededeling “Geseponeerd”.
2.4.
Belanghebbende heeft op 2 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase afgewezen.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de heffingsambtenaar het verzoek om een kostenvergoeding terecht afgewezen?
3.4.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift op 2 maart 2021 wist, dan wel had kunnen weten, dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting door de heffingsambtenaar was vernietigd. De rechtbank overweegt daartoe dat de kosten van de naheffingsaanslag reeds op 5 februari 2021 op het bankrekeningnummer van belanghebbende waren teruggestort. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar verklaard dat indien wordt overgegaan tot het ambtshalve vernietigen van een naheffingsaanslag contact wordt opgenomen met belanghebbende. In het onderhavige geval is dat op 26 januari 2021 gebeurd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat belanghebbende de in verband met haar bezwaar gemaakte kosten niet redelijkerwijs had hoeven maken en deze om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen. De heffingsambtenaar heeft het verzoek om een kostenvergoeding dan ook terecht afgewezen.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 15 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over het hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.