ECLI:NL:RBZWB:2022:6846

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21/4271
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake was van parkeren of onmiddellijk in- en uitstappen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting, opgelegd op 13 juli 2021, ongegrond verklaard. Belanghebbende had op 11 juli 2021 zijn auto aan de Vendeliersstraat te Tilburg tot stilstand gebracht, waarbij geconstateerd werd dat er geen parkeerbelasting was voldaan. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van belanghebbende, die stelt dat hij slechts aan het wachten was op zijn (ex)vriendin en dat er geen sprake was van parkeren maar van onmiddellijk in- en uitstappen.

De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd. Volgens de rechtbank is er geen sprake van onmiddellijk in- en uitstappen, omdat belanghebbende zijn auto gedurende twee à drie minuten heeft stilgezet zonder dat er iemand klaarstond om in of uit te stappen. De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Gemeentewet en de Verordening parkeerbelastingen van de gemeente Tilburg, die bepalen dat het stilzetten van een voertuig in een parkeervak voldoende is om belastingplichtig te zijn. De rechtbank concludeert dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan en verklaart het beroep ongegrond. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4271
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 oktober 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 11 juli 2021 een auto met kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Vendeliersstraat te Tilburg. Tijdens een controle omstreeks 14:45 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van voornoemde constatering is aan belanghebbende op 13 juli 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1 verhoogd met een bedrag van € 44 vanwege gemaakte kosten.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Meer specifiek of er in het onderhavige geval sprake was van parkeren, dan wel het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Was sprake van parkeren dan wel het onmiddellijk in- en uitstappen van personen?
3.3.
Belanghebbende stelt dat geen sprake was van parkeren maar van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Hij was in de auto aan het wachten op zijn (ex)vriendin die haar portemonnee was vergeten in de woning. Hij heeft aangevoerd dat aangezien er meerdere parkeerplaatsen vrij waren, dit hem een geschiktere plek leek om met de auto stil te staan dan langs de weg waardoor blokkade kon worden voorkomen. Dat geen sprake was van parkeren bleek volgens belanghebbende verder uit de door hem gevoerde waarschuwingslichten.
3.4.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd aangezien sprake was van parkeren. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar de door hem overgelegde scangegevens.
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet en het nagenoeg gelijkluidende artikel 1, onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Tilburg (hierna: de Verordening) wordt onder parkeren verstaan:
“(…)
het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.”
3.6.
Uit vaste rechtspraak volgt dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ slechts handelingen kunnen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Het gedurende twee à drie minuten op de parkeerplaats stilzetten van de auto kan daaronder niet worden begrepen. [1] Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Ook als iemand de auto niet verlaat, maar met draaiende motor staat te wachten. [2]
3.7.
De rechtbank overweegt dat uit de foto’s van de scanauto niet blijkt dat er iemand klaar stond om in- of uit te stappen. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat zijn (ex)vriendin haar portemonnee was vergeten, dat zij binnen een aantal minuten terug was en hij niet langer dan vijf minuten met de auto heeft stilgestaan. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat in die situatie niet langer gesproken kan worden van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen als bedoeld in artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet en artikel 1, onder a, van de Verordening. Er was dan ook sprake van parkeren waarvoor belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd was. Nu vaststaat dat belanghebbende de ter zake van het parkeren verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
4. Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 16 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over het hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem 16 juli 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AI1627.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 maart 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7625.