In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende had op 28 mei 2021 zijn auto met kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de [adres 2] te [woonplaats]. Tijdens een controle door een scanauto werd vastgesteld dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar legde daarop een naheffingsaanslag op van € 2,20, verhoogd met € 44 aan kosten. De belanghebbende stelde dat hij niet had geparkeerd, maar slechts even had stilgestaan om naar een sealbagautomaat te gaan, die echter gesloten was. Hij beweerde dat hij de auto niet had verlaten en dat de waarneming door de scanauto slechts enkele seconden duurde.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat het doen staan van een voertuig in een parkeervak voldoende is om belastingplichtig te zijn, ook als de bestuurder de auto niet heeft verlaten. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan en dat de naheffingsaanslag dus terecht is opgelegd. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.