ECLI:NL:RBZWB:2022:6857

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21-020316
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een Mercedes-Benz CLA in strafrechtelijk onderzoek

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klager, die stelt rechthebbende te zijn van een in beslag genomen Mercedes-Benz CLA, die in het kader van het strafrechtelijk onderzoek 'Philippus' in beslag is genomen. Klager betoogde dat er geen strafvorderlijk belang meer is voor de inbeslagname, aangezien hij de rechtmatige eigenaar van de auto is en deze in Duitsland heeft aangeschaft. De officier van justitie daarentegen stelde dat de inbeslagname gerechtvaardigd is, gezien de verdenking tegen de broer van klager, die betrokken zou zijn bij een criminele organisatie en het produceren van harddrugs. De rechtbank heeft de procedure in raadkamer gevoerd, waarbij zowel klager als de officier van justitie zijn gehoord.

De rechtbank overwoog dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. De rechtbank concludeerde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de auto, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto feitelijk aan de broer van klager toebehoort, ondanks dat deze op naam van klager staat. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, waarmee de inbeslagname van de auto in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/008998-21
rk.nummer: 21-020316
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.A. Buntsma, Delpratsingel 25, 4811 AP Breda
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 28 september 2021 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [broer van klager] in beslag is genomen: een personenauto van het merk, Mercedes-Benz, type, CLA en voorzien van het [kenteken] ;
  • het klaagschrift, ingediend op 24 december 2021 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 8 april 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, klager, mr. M.A. Buntsma als gemachtigd raadsman van klager en [broer van klager] als belanghebbende.
Namens klager is aangevoerd dat onder [broer van klager] , in het strafrechtelijk onderzoek Philippus, een auto (Mercedes-Benz CLA, [kenteken] ) in beslag is genomen. Voornoemd voertuig behoort aan klager toe. Klager is de rechthebbend eigenaar. Klager heeft de auto in Duitsland aangekocht en in Nederland ingevoerd. Daarnaast staat de auto op naam van klager en betaalt klager de nodige verzekeringen. De verzekeringen staan op naam van de partner van klager, [naam] vanwege haar schadevrije jaren. Er is in het geheel geen sprake van enige schijnconstructie aangaande de auto. Klager is van mening dat er geen enkel strafvorderlijk belang meer aanwezig is dat de verdere inbeslagname van de auto vordert. Daarnaast was klager in het geheel niet bekend met de strafrechtelijke verdenking aangaande [broer van klager] . Klager is van mening dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. Dit geldt ook zo mocht er conservatoir beslag op de auto zijn gelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslagname heeft plaatsgevonden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek Philippus. De [broer van klager] wordt verdacht van betrokkenheid bij een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het produceren van harddrugs. Daarnaast richt het onderzoek zich op het opzetwitwassen van diverse goederen. De officier van justitie is van mening dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de auto. Uit onderzoek is gebleken dat [broer van klager] op zoek was naar een Mercedes-Benz en op 22 maart 2021 in Duitsland een Mercedes-Benz heeft aangeschaft door middel van een contante betaling ter hoogte van € 17.100,00. [broer van klager] heeft de onderhandelingen verricht, de keuring geregeld en de handtekening van [broer van klager] staat onder het (aan)koopcontract. Klager zet wel vaker goederen van [broer van klager] op zijn naam. Dat de auto (feitelijk) aan [broer van klager] toebehoort blijkt wel uit het feit dat alle in de auto aangetroffen goederen aan [broer van klager] zijn te relateren. Ook zijn beide autosleutels in de woning van [broer van klager] aangetroffen. Voorts heeft [broer van klager] in zijn verhoor bij politie verklaard de auto in bezit te hebben (gehad) en op marktplaats te hebben gezet. Klager heeft zich deels willen beroepen op zijn verschoningsrecht aangaande cruciale punten betreffende de (aankoop van de) auto. Alles bij elkaar genomen is de officier van justitie van mening dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto uit zal spreken.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De rechtbank maakt uit de in het raadkamerdossier aanwezige stukken en het verhandelde ter zitting op dat belanghebbende, [broer van klager] onderwerp is van een grootschalig strafrechtelijk onderzoek inzake de productie en handel in harddrugs en het witwassen van criminele gelden. Onder belanghebbende is een personenauto in beslag genomen. Klager, de broer van belanghebbende, stelt rechtmatig eigenaar te zijn over de in beslag genomen auto. De rechtbank begrijpt dat op 28 september 2021 de Mercedes-Benz en de bijbehorende auto- en reservesleutel onder klager in beslag zijn genomen tijdens de doorzoeking in de woning van belanghebbende. Voorts maakt de rechtbank uit de stukken aangaande de TAP gesprekken op dat klager actief op zoek was naar een auto van dergelijk merk en type, deze auto in Duitsland heeft gevonden, de koop van de auto middels contante gelden heeft verricht en het nodige in het werk heeft gesteld om de auto in te voeren binnen s’lands grenzen. Hoewel er het nodige is verklaard over de contante gelden die gebruikt zijn om de auto aan te kunnen kopen is het de rechtbank, binnen het summiere kader van de raadkamer, niet inzichtelijk geworden hoe deze geldstromen exact hebben gelopen. Belanghebbende zegt dagelijks gebruik te maken van de auto nu de vrouw van klager niet in de auto wenst te rijden. Ten slotte is duidelijk geworden dat belanghebbende de auto wilde verkopen via marktplaats.
Gelet op het hiervoor geconstateerde is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende zich als heer en meester over de auto gedraagt en aldus als redelijkerwijs rechthebbende van de auto moet worden gezien. Dat de auto en de daarbij behorende verzekering(en) op naam van klager staan wil niets zeggen over het feitelijk eigenaarschap. In het licht bezien van de eerdere constateringen lijkt dat eigenaarschap bij belanghebbende te liggen. Gelet op dit een en ander is het naar het oordeel van de rechtbank mogelijk en voorts ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen.
De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 22 april 2022 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Luijten en J. van ‘t Westende, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2022.
De griffier J. van ’t Westende is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).