Uitspraak
FBTO Zorgverzekeringen N.V.,
1.Het verloop van het geding
2.Het geschil en de beoordeling
€ 97,- per maand. [gedaagde] heeft dit bedrag vanaf het moment van het aangaan van de betalingsregeling maandelijks betaald. Echter heeft [gedaagde] de lopende premie niet tijdig betaald danwel nieuwe facturen onbetaald gelaten, zodat er ophogingen hebben plaatsgevonden. In de betalingsregeling staat vermeld dat, naast correcte en tijdige betaling van de maandelijkse termijnbedragen, een voorwaarde voor instandhouding van de betalingsregeling is dat er geen nieuwe bedragen (premie en/of zorgkostennota’s) onbetaald worden gelaten aan FBTO. Nu aan die voorwaarde niet is voldaan, is de betalingsregeling komen te vervallen, hetgeen de gemachtigde van FBTO aan [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt bij brief van 1 juni 2022 (productie 5). Vervolgens is op verzoek van [gedaagde] opnieuw een betalingsregeling tot stand gekomen, van € 100,- per maand, welke aan haar is bevestigd bij brief van 28 juni 2022. De gemachtigde van FBTO heeft bij brief van 5 juli 2022 (productie 7) aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat de betalingsregeling is komen te vervallen omdat er een ophoging heeft plaatsgevonden. FBTO stelt in haar akte dat [gedaagde] een nieuwe post niet correct en tijdig heeft voldaan. De kantonrechter constateert dat FBTO niet kenbaar heeft gemaakt om welke nieuwe post het gaat en dit valt uit productie 7 ook niet af te leiden. Uit de brief van 5 juli 2022 in samenhang met de brief van 1 juni 2022 volgt dat het op 1 juni 2022 openstaande bedrag op 5 juli 2022 met € 97,- is verlaagd. Van een nieuwe post (premie danwel zorgkostennota) is niet gebleken. Dit betekent dat de stelling van FBTO dat de betalingsregeling is komen te vervallen vanwege een nieuwe post onjuist is. Voor zover FBTO heeft bedoeld te stellen dat [gedaagde] de regeling niet correct is nagekomen waardoor deze is komen te vervallen, omdat [gedaagde] in plaats van de overeengekomen € 100,- per maand € 97,- per maand heeft betaald, kan FBTO daarin worden gevolgd. Dit leidt echter niet de conclusie dat FBTO [gedaagde] terecht heeft gedagvaard. Het had naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van (de gemachtigde van) FBTO gelegen om [gedaagde] erop te attenderen dat zij de betalingsregeling niet geheel was nagekomen omdat zij € 3,- te weinig had betaald en haar in de gelegenheid te stellen om laatstgenoemd bedrag alsnog binnen de in de brief van 28 juni 2022 gestelde termijn (uiterlijk 25 juli 2022) te betalen. De kantonrechter acht het waarschijnlijk dat [gedaagde] het bedrag van € 3,- alsnog binnen de gestelde termijn betaald zou hebben, waarmee onderhavige procedure voorkomen had kunnen worden. Dit geldt temeer nu [gedaagde] bij antwoord heeft gesteld dat zij bereid was om het resterende bedrag te betalen en zij ook een bedrag van inmiddels in totaal € 400,- in mindering heeft betaald op de achterstand.