ECLI:NL:RBZWB:2022:6867

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
10081736 CV EXPL 22-3282
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van proceskosten in een zorgverzekeringsgeschil met betalingsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen FBTO Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde die in persoon procedeerde. FBTO vorderde betaling van een bedrag van € 135,64, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van een betalingsachterstand van de gedaagde in de zorgpremies en declaraties. De gedaagde had een betalingsregeling getroffen, maar FBTO stelde dat deze regeling was komen te vervallen omdat de gedaagde niet tijdig had betaald. De kantonrechter oordeelde dat FBTO de gedaagde had moeten wijzen op het feit dat zij € 3,- te weinig had betaald, wat waarschijnlijk had geleid tot een tijdige betaling en het voorkomen van de procedure. De rechter oordeelde dat de betalingsregeling weliswaar was komen te vervallen, maar dat de proceskosten moesten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, maar de proceskosten werden niet aan haar opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10081736 CV EXPL 22-3282
vonnis d.d. 16 november 2022
inzake
de naamloze vennootschap
FBTO Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Leeuwarden,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Tilburg,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 22 augustus 2022 met producties;
b. de conclusie van antwoord;
c. de akte uitlaten tevens vermindering van eis met producties;
d. de antwoordakte van gedaagde.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
Eiseres (verder te noemen FBTO) vordert – na vermindering van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde (verder te noemen [gedaagde] ) te veroordelen tot betaling van € 135,64, vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
FBTO heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat tussen haar en [gedaagde] en zorgverzekeringsovereenkomst bestaat, uit hoofde waarvan [gedaagde] periodiek premie, eigen risico en eigen bijdrage verschuldigd is. [gedaagde] heeft een betalingsachterstand ten bedrage van € 864,40 laten ontstaan in de verschuldigde premies over de maanden augustus 2021 tot en met december 2021 en de maanden april 2022 en mei 2022. Daarnaast heeft [gedaagde] een drietal declaraties ten bedrage van in totaal € 345,69 die op basis van het eigen risico voor rekening van [gedaagde] komen, niet betaald. Omdat van [gedaagde] geen betaling viel te verkrijgen van de openstaande bedragen, zag zij zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. De kosten daarvoor bedragen € 96,39 (inclusief € 16,73 btw) en komen voor rekening van [gedaagde] . Voorts vordert FBTO een bedrag van € 8,16 aan wettelijke rente, welke zij heeft berekend tot 22 augustus 2022. Sindsdien vordert FBTO de wettelijke rente over de hoofdsom tot aan de dag van algehele voldoening. In mindering op de vordering kan strekken de betaling voorafgaand aan dagvaarden van € 779,00, de betaling van 25 augustus 2022 van € 100,- en die van 9 september 2022 van € 300,-.
2.3
[gedaagde] voert verweer. Zij voert – samengevat – aan dat zij een betalingsregeling met de gemachtigde van FBTO heeft getroffen van laatstelijk € 100,- per maand die zij telkens is nagekomen. De betaling van de reguliere premie is 1 keer misgelopen en daardoor 1 dag te laat betaald. [gedaagde] voert aan dat zij het niet terecht vindt dat zij is gedagvaard terwijl zij de betalingsregeling gewoon nakomt.
2.4
FBTO heeft in reactie op het door [gedaagde] gevoerde verweer erkend dat er meerdere malen een betalingsregeling is getroffen ter aflossing van de achterstand, laatstelijk op 28 juni 2022. Door het niet tijdig en correct betalen van een nieuwe post is deze regeling komen te vervallen en is de vordering ineens opeisbaar geworden, zo stelt FBTO.
2.5
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] de door FBTO gestelde betalingsachterstand heeft laten ontstaan. Vaststaat voorts dat de gemachtigde van FBTO aan [gedaagde] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, zodat [gedaagde] de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, welk bedrag overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief, verschuldigd is geworden. Voorts is [gedaagde] vanwege te late betaling wettelijke rente is verschuldigd.
2.6
De kantonrechter leest het verweer van [gedaagde] aldus, dat er een betalingsregeling tussen partijen is gesloten die [gedaagde] correct is nagekomen, zodat er geen sprake is van een opeisbare vordering en [gedaagde] om die reden geen proceskosten verschuldigd is geworden.
Dienaangaande overweegt de kantonrechter het volgende.
2.7
Uit de niet weerspoken stellingen van FBTO en de bij akte overgelegde producties volgt dat tussen partijen op 30 november 2021 een betalingsregeling tot stand is gekomen van
€ 97,- per maand. [gedaagde] heeft dit bedrag vanaf het moment van het aangaan van de betalingsregeling maandelijks betaald. Echter heeft [gedaagde] de lopende premie niet tijdig betaald danwel nieuwe facturen onbetaald gelaten, zodat er ophogingen hebben plaatsgevonden. In de betalingsregeling staat vermeld dat, naast correcte en tijdige betaling van de maandelijkse termijnbedragen, een voorwaarde voor instandhouding van de betalingsregeling is dat er geen nieuwe bedragen (premie en/of zorgkostennota’s) onbetaald worden gelaten aan FBTO. Nu aan die voorwaarde niet is voldaan, is de betalingsregeling komen te vervallen, hetgeen de gemachtigde van FBTO aan [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt bij brief van 1 juni 2022 (productie 5). Vervolgens is op verzoek van [gedaagde] opnieuw een betalingsregeling tot stand gekomen, van € 100,- per maand, welke aan haar is bevestigd bij brief van 28 juni 2022. De gemachtigde van FBTO heeft bij brief van 5 juli 2022 (productie 7) aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat de betalingsregeling is komen te vervallen omdat er een ophoging heeft plaatsgevonden. FBTO stelt in haar akte dat [gedaagde] een nieuwe post niet correct en tijdig heeft voldaan. De kantonrechter constateert dat FBTO niet kenbaar heeft gemaakt om welke nieuwe post het gaat en dit valt uit productie 7 ook niet af te leiden. Uit de brief van 5 juli 2022 in samenhang met de brief van 1 juni 2022 volgt dat het op 1 juni 2022 openstaande bedrag op 5 juli 2022 met € 97,- is verlaagd. Van een nieuwe post (premie danwel zorgkostennota) is niet gebleken. Dit betekent dat de stelling van FBTO dat de betalingsregeling is komen te vervallen vanwege een nieuwe post onjuist is. Voor zover FBTO heeft bedoeld te stellen dat [gedaagde] de regeling niet correct is nagekomen waardoor deze is komen te vervallen, omdat [gedaagde] in plaats van de overeengekomen € 100,- per maand € 97,- per maand heeft betaald, kan FBTO daarin worden gevolgd. Dit leidt echter niet de conclusie dat FBTO [gedaagde] terecht heeft gedagvaard. Het had naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van (de gemachtigde van) FBTO gelegen om [gedaagde] erop te attenderen dat zij de betalingsregeling niet geheel was nagekomen omdat zij € 3,- te weinig had betaald en haar in de gelegenheid te stellen om laatstgenoemd bedrag alsnog binnen de in de brief van 28 juni 2022 gestelde termijn (uiterlijk 25 juli 2022) te betalen. De kantonrechter acht het waarschijnlijk dat [gedaagde] het bedrag van € 3,- alsnog binnen de gestelde termijn betaald zou hebben, waarmee onderhavige procedure voorkomen had kunnen worden. Dit geldt temeer nu [gedaagde] bij antwoord heeft gesteld dat zij bereid was om het resterende bedrag te betalen en zij ook een bedrag van inmiddels in totaal € 400,- in mindering heeft betaald op de achterstand.
2.8
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de betalingsregeling weliswaar is komen te vervallen en het – na vermindering van eis – gevorderde bedrag van € 135,64, inclusief de daarover verschuldigde wettelijke rente toewijsbaar is, maar dat de kantonrechter in de omstandigheden van dit geval de proceskosten zal compenseren, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen. In zoverre wordt aan het verweer van [gedaagde] tegemoet gekomen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan FBTO te betalen een bedrag van € 135,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 2022 tot 25 augustus 2022 en over een bedrag van € 435,64 vanaf 25 augustus 2022 tot 9 september 2022 en over een bedrag van € 135,64 vanaf 9 september 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.N.A. Ebben, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.